Page 249 of 283

Verzorging van de auto2479Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Als er bandenkettingen worden
gebruikt bij te weinig ruimte, dan
kunnen de remmen, de ophanging en
andere auto-onderdelen beschadigd
raken. Het gebied dat door de
bandenkettingen wordt beschadigd,
kan tot verlies van controle over de auto en een botsing leiden. Gebruik
een ander type tractie-apparaat als de fabrikant dit aanraadt voor de
combinatie van bandenmaten en
wegomstandigheden. Ga te werk
volgens de instructies van die fabri‐
kant. Voorkom beschadigingen aan
de auto door langzaam en aangepast te rijden, of verwijder het tractie-appa‐raat als dit de auto raakt. Draai de
wielen niet rond. Als er tractie-appa‐
raten worden gebruikt, doe dit dan bij
de voorwielen.
Gebruik op banden met de maten
205/55 R16 en 215/50 R17 alleen
speciale sneeuwkettingen die goed‐
gekeurd zijn voor Opel Ampera-e en
banden met deze maten. Neem voor
nadere informatie contact op met een
werkplaats.Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken en eerste
versnelling of achteruitversnelling
inschakelen.
Page 250 of 283
248Verzorging van de auto
De bandenreparatieset zit in de
gereedschapskist onder de vloeraf‐
dekplaat in de bagageruimte.
1. Open de vloerafdekplaat.
2. Verwijder de compressor en de fles afdichtmiddel.3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakkenaan de onderkant van de
compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Fles met afdichtmiddel in de houder op de compressor vast‐
zetten.
Compressor dichtbij de band zo
neerzetten dat de fles met afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op het ventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
Page 251 of 283

Verzorging van de auto2499.Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
Wipschakelaar op de compressor in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
10. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
De druk begint daarna weer te
dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
12. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 263.
Wanneer de juiste bandenspan‐
ning bereikt is de compressor
uitschakelen.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de
bandenreparatieset verwijderen.
De auto één wielomwenteling
verplaatsen. De bandenreparatie‐
set weer aansluiten en het vulpro‐
ces 10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning dan nog niet
bereikt, dan is de band te ernstig
beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Compressor niet langer dan
10 minuten achtereen laten
werken.
13. Bandenreparatieset loskoppelen. Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van de fles
met afdichtmiddel schroeven.
Hierdoor wordt voorkomen dat er
afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
Page 252 of 283

250Verzorging van de auto16. De rit onmiddellijk voortzetten,zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na 10 minuten) stoppen
en de bandenspanning controle‐
ren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Breng de vloerafdekplaat weer
aan.
Vloerplaat bagageruimte 3 61.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters kunnen
worden gebruikt om andere voor‐
werpen, bijv. voetballen, luchtbed‐
den, opblaasbare bootjes enz., op te pompen. Ze bevinden zich aan de
onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de
compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Page 253 of 283

Verzorging van de auto251Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Als de 12 V-autoaccu leeg is, kan de
auto met hulpstartkabels en de auto-
accu van een andere auto worden
gestart. Starten met hulpkabels werkt alleen wanneer de hoogspannings‐
accu is opgeladen.9 Gevaar
De hoogspanningsaccu kan niet
met starthulpkabels of een accuo‐ plader worden gestart. Als u dat
toch doet, kunt u letsel, de dood of
schade aan de auto veroorzaken.
9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Start nooit een ander voertuig met
startkabels vanaf de polen in de
motorruimte.
Hierdoor kan een zekering in de
auto overbelast raken.
● Stel de 12 V-accu nooit bloot aan
vonken of open vuur.
● Een ontladen 12 V-autoaccu kan al bij een temperatuur van 0 °Cbevriezen. Ontdooi de bevroren
12 V-autoaccu alvorens hulp‐
startkabels aan te sluiten.
● Draag bij werkzaamheden aan de 12 V-autoaccu oogbescher‐
ming en beschermende kleding.
● Gebruik een hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit (Ah) mag niet veel
minder zijn dan die van de ontla‐
den 12 V-autoaccu.
● Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en
een diameter van minstens
16 mm 2
.
● Ontkoppel de ontladen 12 V- autoaccu niet los van de auto.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Leun tijdens de hulpstart niet over de 12 V-autoaccu heen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Schakel de handrem in en zet de
keuzehendel in de stand P.
● Open de beschermkap van de pluspool van beide accu's.
Page 254 of 283

252Verzorging van de autoAccupolen in de motorruimte
De accupolen voor het starten van deauto met hulpstartkabels bevinden
zich in de motorruimte.
De pluspool bevindt zich onder een
kap. Open de afdekking alvorens de
auto met hulpstartkabels te starten.
De minpool van de accu is een
tapeind op een steun in de buurt van
de oplaadmodules.
Auto met starthulpkabels starten
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Sluit het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van uwontladen accu aan.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op de minpool
(tapeind).
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Start de auto als volgt:
1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Druk na 5 minuten op POWERm
om de auto in te schakelen.
Na het initialiseren van de instru‐
mentengroep laadt de auto de
12 V-autoaccu op met stroom uit
de hoogspanningsaccu.
3. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
4. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
Page 255 of 283

Verzorging van de auto253Trekken
Auto slepenVoorzichtig
Bij ondeskundig slepen van een
gestrande auto kan de auto
beschadigd raken. Laat de
gestrande auto alleen op een
platte bergingswagen afvoeren.
Laat de auto alleen door goed
opgeleide monteurs slepen.
Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
beschadigingen aan de lak te voorko‐
men. Steek de schroevendraaier in de gleuf aan de korte zijde van de
afdekking. Maak de afdekking los
door de schroevendraaier voorzichtig
zijwaarts te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 240.
Sleepoog linksom inschroeven en tot
aan de aanslag in horizontale stand
vastdraaien.
Sleepkabel - beter is een sleepstang
- aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Schakel de auto in om het stuurslot te
ontgrendelen en remlichten, claxon
en voorruitwisser te kunnen bedie‐
nen.Voorzichtig
Deactiveer de bestuurdersonder‐
steuningssystemen zoals de
actieve noodrem 3 177, omdat de
auto anders automatisch kan
remmen tijdens het slepen.
Zet de keuzehendel van de elektri‐
sche aandrijving in de stand N.
Zet de elektrische handrem los.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde auto gaat remmen
en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Page 256 of 283

254Verzorging van de autoRecirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
Breng de onderkant van de afdekking
aan en duw de afdekking dicht.
Andere auto slepen
De auto is niet ontworpen of geschikt
voor het trekken van een aanhang‐
wagen of een andere auto.Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Breng geen wassen of poetsmiddelen op ongecoat(e) kunststof, vinyl,
rubber, plakplaatjes, kunsthout of lakwerk aan om schade te voorko‐
men.Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de
aanwijzingen van de exploitant opvol‐ gen. De voorruitwisser en achterruit‐wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Accessoires op de buitenkant
van de auto zoals een dakdragersys‐
teem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.