Page 241 of 283
Verzorging van de auto239
Het zekeringenblok van het instru‐
mentenpaneel bevindt zich links van
het instrumentenpaneel. Trek de klep van de zekeringenkast eruit voor
toegang tot de zekeringen.
NummerGebruik1Videoverwerkingsmodule2Lampje zonnelichtsensor3Dodehoekdetectiesys‐
teem4Passieve ontgrendeling,
passieve start5Centrale gateway-module6Carrosserieregelmodule 47Carrosserieregelmodule 38Carrosserieregelmodule 29Carrosserieregelmodule 110Interfacemodule
aanhanger 111Versterker12Carrosserieregelmodule 813Datalinkconnector 114Automatische parkeerhulp15–16Enkele voedingsomkeer‐
module 117Carrosserieregelmodule 6NummerGebruik18Carrosserieregelmodule 519–20–21–22–23USB24Draadloze oplaadmodule25Gereflecteerd led-waar‐
schuwingsdisplay26Automatisch verwarmd stuurwiel27–28Instrumentengroep 229Interfacemodule
aanhanger 230Koplamphoogte-instel‐
lingsapparaat31OnStar32–33Module voor verwarming,
ventilatie en airconditio‐
ning
Page 242 of 283
240Verzorging van de autoNummerGebruik34–35Instrumentengroep 136Radio37–38–39–40–41–42–43Carrosserieregelmodule 744Detectie- en diagnosemo‐
dule45Voorcameramodule46Regelmodule boordinte‐
gratie47Enkele voedingsomkeer‐
module 248Elektrisch stuurslot49Hulpkrik50Afstandsbediening op
stuurwielNummerGebruik51Achtergrondverlichting
bedieningsorganen op
stuurwiel52Module externe functie
smartphone53Extra stopcontact54–55Logistiek56–57–58–59–60–
Bouw de klep opnieuw in door eerst
de onderste nok erin te steken en druk de klep terug op de oorspronke‐
lijke positie.
Boordgereedschap
Gereedschap
Open de vloerplaat van de bagage‐
ruimte 3 61.
Het sleepoog en een schroeven‐
draaier bevinden zich onder een
afdekking in de bagageruimte.
Bandenreparatieset 3 247.
Page 243 of 283

Verzorging van de auto241Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Banden
Zelfdichtende banden Op deze auto kunnen zelfdichtende
banden zijn gemonteerd. In deze
banden zit een materiaal dat lekken
tot 6 mm in het loopvlak kan dichten.
De band kan spanning verliezen als
de zijwand is beschadigd of het gat in
het loopvlak te groot is. Als het
bandenspanningscontrolesysteem
aangeeft dat de bandenspanning
laag is, controleer de band dan opbeschadigingen en breng hem op de
aanbevolen spanning. Als de band
niet op de aanbevolen spanning blijft,
neem dan contact op met een werk‐
plaats.Voorzichtig
Rijd niet met een lege, zelfdich‐
tende band aangezien deze daar‐
door beschadigd kan raken.
Controleer of de bandenspanning
in orde is of laat de band onmid‐
dellijk repareren of vervangen.
Als de band moet worden vervangen,
vervang deze dan door een zelfdich‐
tend type, omdat de auto niet met een reservewiel of bandvervangingsge‐
reedschap wordt geleverd.
Draairichtingsgebonden banden
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is
herkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed.
● Niet sneller rijden dan 80 km/u.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als
winterbanden 3 263.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichts‐veld van de bestuurder aanbrengen.
Aanduidingen op banden Bijv. 215/60 R 16 95 H215:Bandbreedte in mm60:Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:Type koordlagen: Radiaal
Page 244 of 283

242Verzorging van de autoRF:Type: RunFlat16:Velgdiameter in inches95:Kengetal voor draagvermo‐
gen, 95 komt bijv. overeen met 690 kgH:Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:Maximaal 160 km/uS:Maximaal 180 km/uT:Maximaal 190 km/uH:Maximaal 210 km/uV:Maximaal 240 km/uW:Maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐
heid van de auto afnemen.
Prestaties 3 262.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren.
Dit geldt ook voor auto's met een
bandenspanningscontrolesysteem.
Bandenspanning 3 263.
Het informatie-etiket bandenspan‐
ning op het portierframe links
vermeldt de originele bandenmaat en de bijbehorende bandenspannings‐
waarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk energieverbruik
te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en de efficiency nega‐
tief en verhoogt de bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐ spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Page 245 of 283

Verzorging van de auto2439Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de auto uit.
Afhankelijkheid van temperatuurDe bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in de bandenspanningentabel verwijzennaar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de
bandenspanning van alle vier de
banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van
wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center.
Page 246 of 283

244Verzorging van de autoU opent de bandenspanningspagina
door het auto-infomenu te kiezen met de knoppen rechts op het stuurwiel enop { of } te drukken om banden‐
spanning te selecteren.
Reset het systeem als volgt: ● Houd 9 ingedrukt tot het
bandenspanningscontrolesys‐
teem om een controle vraagt.
● Druk opnieuw op 9 om te beves‐
tigen. De claxon gaat twee keer
af.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 242.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 82.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 263.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 92.
Schakel de auto uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Winterbanden of aanvullende wiel‐
sets moeten zijn voorzien van senso‐ ren, omdat het systeem anders niet
werkt en controlelamp w ononderbro‐
ken brandt.
De storingslamp van het banden‐
spanningscontrolesysteem is gecom‐
bineerd met het controlelampje
bandenspanning te laag. Als het
systeem een defect detecteert, knip‐
pert w ongeveer 1 minuut en blijft dan
ononderbroken branden. Voor de
duur van de storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlo‐
pen.
Wanneer de storingslamp w brandt,
is het systeem wellicht niet naar
behoren in staat om een te lage
bandenspanning te detecteren of te
signaleren. Er kunnen diverse rede‐
nen zijn voor storingen in het banden‐
spanningscontrolesysteem, zoals het
monteren van vervangende of andere
banden of wielen op de auto waar‐
door het bandenspanningscontrole‐
systeem niet goed werkt. Controleer
na het vervangen van een of meer
banden of wielen op uw auto altijd de
Page 247 of 283

Verzorging van de auto245controlelamp w van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem, opdat het
bandenspanningscontrolesysteem
ook met de vervangende of andere
banden en wielen goed werkt.
Een reservewiel is niet uitgerust met
een druksensor. Het bandenspan‐
ningscontrolesysteem werkt niet op
deze wielen. Controlelamp w brandt.
Voor de overige drie wielen blijft het systeem werken.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en dekeerring. Bij opgeklikte sensoren moet de hele ventielsteel worden
vervangen.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 263 en selecteer de betreffende
instelling in het menu
Draagvermogen banden in het menu
Opties op het Driver Information
Center 3 84. Deze instelling is de
referentiewaarde voor waarschuwin‐ gen over de bandenspanning.De beschikbare instellingen zijn:
● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Zuinig voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Automatisch inleren
Elke bandenspanningsensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐ tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen.
Nadat de wielen zijn vervangen moet de auto ca. 20 minuten blijven stil‐
staan alvorens het systeem een
herberekening uitvoert. Het daarop‐
volgende inleerproces duurt
10 minuten bij een minimale rijsnel‐
heid van 20 km/u. In dit geval kan w
verschijnen of u ziet wisselende
spanningswaarden op het Driver
Information Center.
Page 248 of 283

246Verzorging van de autoAls er tijdens het inleren problemen
optreden, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2-3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet
dezelfde blijven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning opnieuw
worden geprogrammeerd en moeten er eventueel andere aanpassingen
aan de auto worden verricht.Laat na montage van een andere
bandenmaat de sticker met de
bandenspanningswaarden vervan‐
gen en het bandenspanningscontro‐
lesysteem opnieuw initialiseren
3 243.9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.