Page 89 of 260

87
301_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt
handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km /h
dient te bedragen en:
- de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een
hand geschakelde versnellingsbak,
- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden
in de handmatige stand bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie,
- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak moet
st and A zijn geselecteerd en bij een automatische
transmissie moet stand D zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van de
dynamische stabiliteitsregeling.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde
snelheden gewist.
om wee
r terug te keren naar de
ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los
te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A .
1.
Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar2. toets voor het verlagen van de ingestelde
sn elheid
3.
toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid4. toets voor het in-/uitschakelen van de
sne lheidsregelaar
Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.
Snelh
eidsregelaar AAN/
uIt6. Snelh
eidsregelaar geselecteerd
7.
Inge
stelde snelheid
Weergave op het display
5
Rijden
Page 90 of 260

88
301_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PA
uSe).
Programmeren
u kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 k m = kort indrukken,
-
+/- 5 k
m = lang indrukken,
-
+/- i
n stappen van 5 km = ingedrukt houden. Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
gebr
uik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
om te vo
orkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
-
con
troleer of de mat goed is
bevestigd,
-
geb
ruik nooit meer dan één mat per
plaats.
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt
de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes
op het display. Laat het systeem controleren door het
P
euge
ot
-ne
twerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt
ongedaan gemaakt. op he t display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. F
Ste
l de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2
of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
F
uits
chakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4
: het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PA
uSe).
F
Wee
r inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 .
Rijden
Page 91 of 260

89
301_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
Parkeerhulp achter
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. op het s
cherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "
geva
ar" op het scherm.
5
Rijden
Page 92 of 260

90
301_nl_Chap05_conduite_ed01-2016
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het P
eug
eot
-ne
twerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door P
eug
eot
aa
nbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren
parkeerhulp achter
De parkeerhulp kan worden geactiveerd
of uitgeschakeld via het configuratiemenu
van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Raadpleeg voor meer informatie over de
toegang tot het menu van de parkeerhulp
het gedeelte "Persoonlijke instellingen -
Configuratie" van het display in het hoofdstuk
"Controles tijdens het rijden".
Rijden
Page 93 of 260
91
301_nl_Chap06_visibilite_ed01-2016
LichtschakelaarMet de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen aan de
omstandigheden:
-
par
keerlicht: om gezien te worden,
-
dim
licht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
-
gro
otlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Aanvullende verlichting
uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
vo or specifieke rijomstandigheden:
-
mi
stachterlicht,
-
mis
tlampen vóór.
onder b
epaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
6
Zicht
Page 94 of 260
92
301_nl_Chap06_visibilite_ed01-2016
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit (afgezet contact) /
dagrijverlichting (draaiende motor).
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar
trek de hendel naar u toe om over te schakelen
va n dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampje
een verklikkerlampje op het
in strumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Zicht
Page 95 of 260
93
301_nl_Chap06_visibilite_ed01-2016
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór en
mistachterlicht
Als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistverlichting en de parkeerlichten
branden.
F
Dra
ai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Verdraai de ring:
F één s
tand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F
twe
e standen naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen,
F
één s
tand naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen,
F
twe
e standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Uitsluitend één
mistachterlicht
F Draai de ring naar voren om het
mi stachterlicht in te schakelen.
F
Dra
ai de ring naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
6
Zicht
Page 96 of 260

94
301_nl_Chap06_visibilite_ed01-2016
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers
en daarom niet toegestaan.
gebr
uik de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
uitsluitend bij mist of sneeuwval.
onder d
eze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht
kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.Inschakelen van de
verlichting na het afzetten
van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer te
activeren ter wijl de verlichting uit is, de
ring in de stand "0" en vervolgens in de
stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
De verlichting, met uitzondering van
het parkeerlicht, wordt na maximaal
30
mi
nuten automatisch uitgeschakeld
om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Uitschakelen van de
verlichting bij het afzetten
van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat alle
verlichting onmiddellijk uit, behalve het
dimlicht als de automatische follow me
home-verlichting is geactiveerd.
Zicht