Page 145 of 412

Rijden143
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert geen:
- Voetgangers, dieren, motorfietsen en
fietsen.
-
S
tilstaande, niet-reflecterende materialen
en objecten (karton, muur enz.).
-
V
oertuigen die in een andere richting
rijden.
Het systeem treedt niet in werking of wordt
uitgeschakeld als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt,
-
o
f een plotselinge stuurbeweging maakt
(uitwijkmanoeuvre).Storingen
Houd het bovenste deel van de voorruit zoveel
mogelijk vrij van vuil en ver wijder voor werpen
(stickers, bladeren enz.) die het gezichtsveld
van de lasersensor kunnen blokkeren.
Een beslagen voorruit of op de motorkap
opgehoopte sneeuw kan de werking van de
lasersensor verstoren. Als het gezichtsveld van
de lasersensor wordt geblokkeerd, wordt er een
melding weergegeven.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Rijd voorzichtig onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval,
hagel, mist, sneeuw enz.). De remweg neemt
dan toe ter wijl het systeem met dezelfde
rekenparameters voor de meting blijft werken. Laat in de volgende gevallen de functie
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats:
-
Als de melding "Storing automatisch
noodremsysteem " wordt weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal: er is dan
een storing in het systeem gedetecteerd.
- Na een aanrijding: de functie gaat namelijk na een aanrijding waarbij de airbags
zijn geactiveerd automatisch over op de
storingsmodus en zal dan niet meer werken.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor
niet af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
6
Page 146 of 412

Rijden
144
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerhulp
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem
in werking treedt zodra de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel ver wijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar. De weergave op het display is een aanvulling
op het geluidssignaal. Op het display worden
blokjes weergegeven die de auto steeds dichter
naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar".
De parkeerhulp met geluidssignalen (voor
en achter) en/of een grafische weergave
(achter) bestaat uit parkeersensoren die zijn
aangebracht in de bumpers.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich binnen het bereik van het systeem achter
de auto bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet
meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Weergave op het display
Page 147 of 412

Rijden145
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Uitschakelen van de parkeerhulp
Deactiveren van de parkeerhulp
Druk op de schakelaar; het lampje gaat branden.
De gedeactiveerde toestand van het systeem
wordt opgeslagen bij het afzetten van het
contact.
Activeren van de parkeerhulp
Druk nogmaals op de schakelaar; het lampje
gaat uit.
Praktische informatie
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand. Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij
slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of
sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een fietsdrager
(auto met een door PEUGEOT aanbevolen
trekhaak of fietsdrager).Als bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een melding en/of
een geluidssignaal, is er een storing
in het systeem gesignaleerd.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
6
Page 148 of 412

Rijden
146
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is gecombineerd met het
parkeerhulpsysteem. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
De op de beelden weergegeven strepen
kunnen u helpen bij de manoeuvre.
Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Het is normaal als de afbeelding een vertekend
beeld geeft.
Wassen met een hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30
cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger
en de lens van de camera.
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat.
De beelden van de camera worden op het
touchscreen weergegeven.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode steep geeft een ruimte van 30
cm
direct achter de achterbumper van uw auto
w e e r.
De groene strepen geven een afstand van circa
1
en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto. Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Page 149 of 412

Rijden147
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Park Assist
Het systeem meet bij het fileparkeren
geen parkeerruimtes op waarvan de
afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner
zijn dan het model van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd.
Het is dus mogelijk dat in combinatie met
een geluidssignaal een pictogram op het
scherm verschijnt, wat geen gevolgen
heeft voor de parkeermanoeuvre. Door het type parkeermanoeuvre te
selecteren (fileparkeren: inparkeren of
uitparkeren) gaat het Stop & Start-
systeem niet over op de STOP-stand.
In de STOP-stand wordt bij deze
selectie de motor weer gestart.
Het Park Assist-systeem is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
auto tijdens de manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden. Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken en zorg dat
ook uw kleding, uw sjaal, een handtas
en dergelijke niet tussen de spaken
terechtkomen. U zou hierdoor letsel
kunnen oplopen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
besturing weer overnemen door het stuur wiel
vast te pakken.Als de gemonteerde banden een andere
maat hebben dan de originele banden
(extra brede banden, winterbanden enz.),
kan de werking van het parkeerhulpsysteem
negatief worden beïnvloed.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
Dit systeem signaleert een parkeerplek
en assisteert u bij het in- en uitparkeren
(fileparkeren).
Het systeem bedient de stuurinrichting en
informeert de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen.
De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal,
het rempedaal, de versnellingsbak en de
koppeling (handgeschakelde versnellingsbak).
6
Page 150 of 412

Rijden
148
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Fileparkeren - inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
Activeren van het Park Assist-systeem:
F
S
electeer de functie voor het inparkeren in
een fileparkeervak.
H
et lampje van de schakelaar gaat branden. F
S
chakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven aan welke zijde u gaat parkeren.
F
R
ijd langs de parkeerplek met een snelheid
lager dan 20
km/h om de beschikbare
ruimte te meten en zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5
tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
Zodra de meting voltooid is en de gemeten
ruimte voldoende groot is, geeft een melding
aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen. F
R
ijd vooruit tot een nieuwe melding
verschijnt.
F
Z
et de auto in de achteruitversnelling en
laat het stuurwiel los.
Er verschijnt een melding op het scherm. F
D
ruk op deze schakelaar.
Het lampje van de schakelaar blijft uit. F
Z
et uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Page 151 of 412

Rijden149
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met
de manoeuvre op basis van de aanwijzingen
van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding
verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is
voltooid.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal.
Fileparkeren - uitparkeren
F Selecteer de functie voor het uitparkeren uit een fileparkeervak.
H
et lampje van de schakelaar gaat branden.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven dat u de parkeerplek gaat verlaten.
Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer
blijft gedurende de manoeuvre knipperen op
het instrumentenpaneel, ongeacht de stand
van de hendel.
F Schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling
in en laat het stuur wiel vervolgens los.
F Druk op deze schakelaar.
Het lampje van de schakelaar blijft uit. De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de
m anoeuvre op basis van de aanwijzingen van de
functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt
die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra de voor wielen
van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Er verschijnt een melding op het scherm. Activeren van het Park Assist-systeem, bij
stilstaande auto: F
S
tart de motor wanneer u de parkeerplek
wilt verlaten.
De bestuurder kan nu het stuur weer
overnemen.
6
Page 152 of 412

Rijden
150
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet
worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de
bestuurder het systeem handmatig weer
activeren om de meting voort te zetten.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Objecten die groter zijn dan de afmetingen
van de auto, worden bij een manoeuvre niet
gedetecteerd door het Park Assist-systeem.
Deactiveren
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
a
ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat,
-
a
ls er binnen 5
minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
-
a
ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
-
a
ls de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
-
a
ls de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
-
a
ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-
a
ls de bestuurder de schakelaar van het
Park Assist-systeem indrukt,
-
a
ls het niet mogelijk is om de auto correct
in te parkeren (te veel manoeuvres nodig
voor het in- of uitparkeren),
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls één van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhangwagen,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid vanaf 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Het lampje van de schakelaar knippert enkele
seconden. Als de storing optreedt tijdens het
gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.
Deze verklikkerlampjes
duiden op een storing in de
stuurbekrachtiging.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Dit verklikkerlampje brandt op
het instrumentenpaneel en/of er
verschijnt een melding op het
scherm in combinatie met een
geluidssignaal (kort piepsignaal).