Page 137 of 412

Rijden135
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Activeren/onderbreken
Knipperen van de snelheid
Overschrijden van de
ingestelde snelheidslimiet
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt,
wordt de snelheid niet verhoogd. Als het
gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot
voorbij het zware punt , wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen en klinkt een
geluidssignaal.
Verminder om de snelheidsbegrenzer weer in
te schakelen uw snelheid tot deze lager is dan
de ingestelde snelheid. De snelheid knippert:
-
a
ls het gaspedaal tot voorbij het zware punt
wordt ingetrapt,
-
a
ls de snelheidsbegrenzer door het profiel
van de weg of tijdens een steile afdaling
niet kan voorkomen dat de snelheid
toeneemt,
- bij krachtig accelereren.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daarvan drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De laatste ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer
te activeren. Druk er nogmaals op om de
snelheidsbegrenzer te onderbreken (OFF)
.
F
Z
et de draaiknop in de stand 0 of zet het
contact af om het systeem uit te schakelen.
Uitschakelen van de functie
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
gevestigd houden.
Let op uw snelheid als deze door het profiel
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de bediening van
de pedalen wordt gehinderd:
-
controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed op de vloer is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
6
Page 138 of 412

Rijden
136
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
1. Selecteren/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
2.
V
erhogen van de ingestelde snelheid.
3.
V
erlagen van de ingestelde snelheid.
4.
I
n-/uitschakelen van de snelheidsregelaar. Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij normaal
doorstromend verkeer met een constante zelf
ingestelde snelheid rijden, behalve op steile
hellingen.
Auto met handgeschakelde versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn
dan 40
km/h en moet minimaal de
4
e versnelling zijn ingeschakeld.
"CRUISE"
Selecteren
F Zet de draaiknop in de stand "CRUISE" :
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Auto met elektronisch gestuurde versnellingsbakOm een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet, bij sequentieel schakelen, de
wagensnelheid hoger zijn dan 40
km/h en moet
minimaal de 2
e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand A zijn geselecteerd.
Auto met automatische transmissie
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet, bij sequentieel schakelen, de
wagensnelheid hoger zijn dan 40
km/h en moet
minimaal de 2
e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand D zijn geselecteerd.
Stuurkolomschakelaars
Page 139 of 412
Rijden137
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Programmeren van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.
Onderbreken (OFF)
- Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in.
Her vatten
- Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling is onderbroken.
Uw auto neemt de voor de onderbreking
ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook een nieuwe snelheid instellen
met de procedure "Programmeren van een
snelheid".
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan op twee manieren
worden verhoogd .
-
D
ruk op de toets SET - of
SET + .
De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/
geactiveerd en deze snelheid wordt nu door de
auto gehandhaafd. Het is mogelijk door gas te geven tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
6
Page 140 of 412

Rijden
138
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Let tijdens het wijzigen van de
ingestelde snelheid op wanneer u
de snelheid instelt door de toets
ingedrukt te houden; dit kan een snelle
verandering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer gevestigd houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed op de vloer is
bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daarvan drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen van de functie
Zonder het gaspedaal te bedienen
Met behulp van het gaspedaal
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
-
D
ruk op de toets SET +
.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
-
O
verschrijd de ingestelde snelheid
tot de gewenste snelheid is bereikt.
-
D
ruk op de toets SET + of SET -
.
-
D
ruk op de toets SET - .
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verlagen. -
Z
et de draaiknop in de stand "0"
: de
selectie van de snelheidsregelaar wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerstand weergegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de
ingestelde snelheid gewist.
Page 141 of 412
Rijden139
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Ingestelde snelheden
F Druk op de toets " MENU" om het
hoofdmenu te openen.
F
S
electeer het menu " Rijden ".
F
S
electeer de secundaire pagina.
F
Sel
ecteer " Inst. snelheden ".
F
S
electeer de snelheid die u wilt wijzigen.
F
D
ruk op " Wijzigen ". Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
F
V
oer de nieuwe waarde in.
F D ruk op de bevestigingsknop.
F B evestig om de wijzigingen op te slaan en
het menu te verlaten.
Met deze toets kunt u alle snelheden
selecteren.
Met deze toets kunt u alle snelheden
deselecteren.
Met deze toets kunt u de
fabrieksinstellingen herstellen.
Er kunnen maximaal 5
verschillende
snelheden worden opgeslagen voor
de snelheidsbegrenzer "LIMIT" en de
snelheidsregelaar "CRUISE" .
Op het touchscreen
Praktische informatie
6
Page 142 of 412
Rijden
140
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Selecteren van een opgeslagen snelheid:
F d ruk op de toets " +" of " -" en houd deze
ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
F
d
ruk nog eens op de toets " +" of " -" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem (in-/
uitgeschakeld) weergegeven.
Met de stuurkolomschakelaar
Page 143 of 412

Rijden141
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Laserstralen zijn onzichtbaar. Bekijk
de lasersensor nooit met een optisch
instrument (vergrootglas, microscoop
enz.): kans op oogletsel.
Active City Brake
Preventieve rijhulpfunctie die aan de hand van
signalen van de lasersensor aan de bovenzijde
van de voorruit de auto automatisch afremt als
een voorligger sterk afremt, tot stilstand komt of
vóór de auto stilstaat.
Het doel van de functie is het voorkomen van
een aanrijding of het verminderen van de
aanrijdingssnelheid.
Dit systeem is ontwikkeld om de veiligheid te
verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten
blijven houden en de afstand tot en de snelheid van
andere weggebruikers blijven inschatten.
Active City Brake is slechts een
hulpsysteem; de bestuurder moet altijd
attent blijven. Tijdens het automatisch remmen:
-
W
ordt een melding weergegeven.
-
G
aan de remlichten branden.
Het automatische noodremsysteem remt
pas in laatste instantie af en alleen als de
bestuurder het rempedaal helemaal niet of met
onvoldoende kracht intrapt en evenmin op de
situatie reageert met een uitwijkmanoeuvre. Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of
de voorligger te snel nadert, remt het systeem
automatisch om een aanrijding te voorkomen. Voorwaarden voor de activering:
-
E
r rijdt een voertuig op dezelfde rijstrook.
-
U
w auto en uw voorligger rijden niet in een
te scherpe bocht.
-
D
e snelheid van uw auto ligt tussen 5 en
30
km/h.
-
D
e remfunctieregelsystemen (ABS, REF,
AFU) functioneren.
-
D
e stabiliteitscontrolesystemen
(ASR, CDS) functioneren en zijn niet
uitgeschakeld.
-
D
e functie Active City Brake is de
afgelopen 10
seconden niet geactiveerd.
6
Page 144 of 412

Rijden
142
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als het snelheidsverschil tussen de
auto's niet groter is dan 15 km/h,
is de kans groot dat een aanrijding
automatisch wordt voorkomen.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen
of de kracht van de botsing te beperken
door de auto af te remmen.
Als het automatisch remmen wordt geactiveerd:
-
kan dit nog efficiënter werken als de
bestuurder het rempedaal nog steviger intrapt,
- kan de auto tot stilstand komen,
waarna nog 1,5 seconde remdruk wordt
uitgeoefend zodat de bestuurder de tijd
heeft om de controle over de auto weer
over te nemen,
-
k
an de motor afslaan,
-
k
an een pompend geluid worden
waargenomen doordat het remcircuit op
druk wordt gebracht.
Touchscreen
Druk op " MENU" om het
" HOOFDMENU " weer te geven.
Selecteer " Rijden ".
Selecteer " Secundaire pagina ".
Selecteer " Configuratie van de
auto ".
Selecteer het tabblad
" Rijhulpsysteem "
Vink " Automatisch remmen
ingeschakeld " aan.
Inschakelen
Bevestig. Uitschakelen
Vink "
Automatisch remmen uitgeschakeld "
aan.
De laatste selectie blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Als de functie automatisch remmen is
uitgeschakeld, wordt elke keer nadat het
contact wordt aangezet tijdelijk een melding
hierover weergegeven bij het overschrijden van
een bepaalde snelheid (10 km/h).
De functie moet worden uitgeschakeld:
- A ls de voorruit is beschadigd ter hoogte
van de sensor.
-
B
ij het trekken van een aanhanger.
-
A
ls de auto wordt gesleept.
-
B
ij het naderen van een tolpoort.
-
B
ij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.