Page 113 of 412

Veiligheid111
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Volg bij het plaatsen van een kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten.
In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd.
Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken. RÖMER Duo Plus ISOFIX (lengtecategorie: B1
)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de ringen A en de ring B , de Top Tether.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
FAIR G 0/1 S met RWF B ISOFIX
-onderstel (gewichtsklasse C )
Groepe 0+ en 1: van de geboor te tot 18 kg
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Wordt geplaatst met behulp van een ISOFIX-onderstel dat aan de ogen A wordt bevestigd. Er zijn 6
verschillende standen mogelijk.
Gebruik het ISOFIX-onderstel RWF type B (met de rug in de rijrichting).
Dit kinderzitje kan ook "met het gezicht in de rijrichting" worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepuntsveiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
5
Page 114 of 412

Veiligheid
112
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Plaatsing
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t /m G ).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10
kg
(groep 0)
Tot ca.
6
maandenTot 10
kg
(groep 0)
Tot 13
kg
(groep 0+)
Tot ca. 1
jaarVan 9
tot 18 kg (groep 1)
Van 1
tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"rug in de rijrichting" "rug in de
rijrichting" "gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor Geen ISOFIX
Buitenste zitplaatsen achter XIL- SU* IL- SU IL- SU *IL- SU IUF
IL- SU
Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX
I UF:
z
itplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL- SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
-
r
ug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
-
g
ezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem.
X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
* Stoel van de auto in een specifieke stand: schuif de stoelen vóór het kinderzitje naar voren.
Ver wijder de hoofdsteun en berg hem op
alvorens een kinderzitje met een rugleuning
te bevestigen op een passagiersstoel.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Page 115 of 412

Veiligheid113
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",- de voeten van het kind in het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Adviezen
Kinderen voorin
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aan zit of er zelfs
tegenaan drukt.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.Plaatsen van een
stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3
deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
5
Page 116 of 412

Veiligheid
114
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Elektrische kinderbeveiliging
Met behulp van dit systeem kan vanaf de
bestuurdersplaats worden voorkomen dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
Inschakelen
F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Uitschakelen
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Kinderbeveiliging
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Vergrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
Mechanisch kinderslot
F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Ontgrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel
tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links het rechter achterportier.
Page 117 of 412

Rijden115
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak,
rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in
en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die
het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO
2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40
km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitver warming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelver warming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3 -speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
6
Page 118 of 412

Rijden
116
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voor werpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Ver wijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
-
v
oor een lange rit,
-
b
ij de wisseling van de seizoenen,
-
a
ls de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter,
luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-
systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot
van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000
km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 119 of 412

Rijden117
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P , afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger. Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:Belangrijk!
Rijden op een
overstroomde weg
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Page 120 of 412

Rijden
118
208_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten
Versnellingsbak Contact
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voorwerpen
bij het activeren van de airbag vóór
ernstige verwondingen veroorzaken.
In de originele sleutel is een gecodeerde chip
aangebracht. Als het contact wordt aangezet,
kan alleen worden gestart als de code van de
chip wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van
de motor bij een inbraak.
Elektronische startblokkering
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd op een plaats buiten de
auto. Met behulp van deze sticker kan
de originele code in een nieuwe sleutel
worden geprogrammeerd.
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door het
Handgeschakelde versnellingsbak
F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand.Praktische informatie
Automatische transmissie
F Zet de selectiehendel in de stand P of N .
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
F Zet de selectiehendel in de stand N.
Stuurwiel
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als
de wielen niet in de rechtuitstand staan)
moet veel kracht worden gezet bij het
draaien aan het stuurwiel.
Starten
F Steek de sleutel in het contactslot. H
et systeem herkent de code van de
startblokkering.
F
O
ntgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuur wiel en aan de sleutel te draaien.
F
D
raai de sleutel maximaal rechtsom in de
stand 3
(Star ten).
F
L
aat zodra de motor draait de sleutel los. verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en de melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.