Page 137 of 280

STARTPROCEDURE VOOR
DIESELVERSIES
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand;
❒draai de contactsleutel naar MAR: de waarschuwingslampjes
enop het instrumentenpaneel (of het symbool op het
display) gaan branden;
❒wacht tot de waarschuwingslampjes (of het symbool op het display)
uit gaan;
❒trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te
raken;
❒draai de contactsleutel naar AVV zodra het waarschuwingslampje
dooft. Als te lang wordt gewacht, is het werk van de
voorgloeibougies tevergeefs. Laat de sleutel los zodra de motor start.
Als het waarschuwingslampjena het starten of na
langdurig "aanzwengelen" 1 minuut knippert, duidt dit op
een defect van de gloeibougies. Als de motor start kan
de auto zoals gewoonlijk gebruikt worden, maar moet zo snel
mogelijk contact worden opgenomen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te
laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en
produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren wij om
overmatige belasting van de auto te voorkomen
(bijvoorbeeld hard accelereren, lang rijden met de
maximumsnelheid, abrupt remmen, enz.).
Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de
motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is
gestart; om die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het stuur.
Probeer de motor nooit te starten door het voertuig te
duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.
Hierdoor kan de katalysator worden beschadigd.
DE GESTARTE MOTOR OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd langzaam weg en laat de motor bij gemiddelde toerentallen
draaien zonder bruusk te accelereren;
❒verlang de eerste kilometers niet de maximale prestaties van de
auto. Wacht tot de wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
133
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 138 of 280

DE MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand STOP terwijl de motor stationair
draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na een zware rit wordt uitgezet, moet
men hem even stationair laten draaien. Hierdoor kan de temperatuur
in de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft
geen enkel nut. Het verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk
PARKEREN
Zet de motor af en trek de handrem aan. Schakel een versnelling in (1e
als de auto omhoog is geparkeerd, de achteruit als de auto omlaag is
geparkeerd) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen
dan met of wiggen of stenen. Verwijder altijd de contactsleutel als de
auto wordt verlaten.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de
auto wordt verlaten en neem de sleutel mee.
HANDREM
Trek, om de handrem in te schakelen, de hendel A fig. 111 omhoog
totdat de auto blokkeert. Trek, om de handrem los te zetten, hendel
A iets omhoog, druk knop B in, houd deze ingedrukt en laat de hendel
zakken.
fig. 111A0J0110
134
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 139 of 280
BELANGRIJK Tijdens deze handelingen moet het rempedaal ingetrapt
blijven.
BELANGRIJK Bij auto's met een armsteun voor, moet deze armsteun
worden opgetild om te voorkomen dat de hendel ertegen komt.
De auto moet geremd worden na enkele klikken van
de hendel: indien niet, neem dan contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en plaats de pook in de gewenste stand (het schakelschema
is aangegeven op de pookknop fig. 112, fig. 113, fig. 114).
fig. 112A0J0265
fig. 113A0J0266
135
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 140 of 280

Bij modellen met 6 versnellingen, om de 6eversnelling in te schakelen,
de hendel enigszins naar rechts duwen om te voorkomen dat
onbedoeld de 4
eversnelling wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt bij
het schakelen van de 6enaar de 5eversnelling.
Om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling (R) in te schakelen, ring
A onder de knop naar boven trekken en tegelijkertijd:
❒bij 1.4 Turbo MultiAir 170 pk Quadrifoglio Verde en 1.6 JTD
Mversies, de hendel naar links zetten en dan naar voren fig. 113;
❒verplaats, bij Turbo TwinAir, 1.4 Benzine, 1.4 MultiAir en 1.3 JTD
M-2versies, de pook naar rechts en vervolgens naar achteren fig. 112
en fig. 114.
BELANGRIJK De achteruit kan uitsluitend bij stilstaande auto worden
ingeschakeld.
Trap het koppelingspedaal helemaal in om op juiste
wijze te schakelen. Daarom is het van fundamenteel
belang dat er niets onder het pedaal ligt: let erop dat
de matten vlak liggen en dat ze de slag van de pedalen niet
hinderen.
Rijd niet met de hand op de pookknop doordat de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na verloop van tijd
slijtage aan de interne onderdelen van de versnellingsbak
kan veroorzaken.
fig. 114A0J0267
136
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 141 of 280

BRANDSTOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot
van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Voer de controles en registraties uit die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven (zie het hoofdstuk “Onderhoud
en zorg”).
Banden
Controleer regelmatig en ten minste één keer per maand de
bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de
auto en de gewichtsverdeling beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de skidrager na gebruik. Deze accessoires
reduceren de aërodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Het is beter om een aanhanger voor het
vervoer van volumineuze voorwerpen te gebruiken.Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische apparatuur alleen wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager
van het ventilatie-/verwarmingssysteem nemen veel stroom op,
waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in stadsverkeer).
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet het brandstofverbruik
toenemen: gebruik bij voorkeur alleen de ventilatie als de
buitentemperatuur dit toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan
de aërodynamica nadelig beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch met
stationair toerental noch met een hoog toerental: zo warmt de motor
veel langzamer op en nemen het verbruik en de uitstoot van
uitlaatgassen toe. Het is beter om meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze manier warmt de motor sneller
op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of
alvorens de motor af te zetten. Deze handeling heeft evenals
"double-clutchen" geen enkel nut en verhoogt het brandstofverbruik en
de vervuiling.
137
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 142 of 280

Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeers- en
wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met een lage
versnelling verhoogt het brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik fors toe. Houd de
snelheid zo gelijkmatig mogelijk en vermijd onnodig remmen en
accelereren om een overmatig brandstofverbruik en hogere emissies te
voorkomen.
Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas zonder het
maximum toerental te overschrijden.GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten kan de motor niet de
optimale bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor neemt zowel het
brandstofverbruik (van +15% tot +30% in stadsverkeer) als de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel
verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanmerkelijk hoger
zijn. Ook bochtige trajecten over bergwegen en een slecht wegdek
verhogen het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langere stilstanden (bijv. spoorwegovergangen) is het raadzaam de
motor af te zetten.
138
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 143 of 280

TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangers of caravans moet het voertuig zijn
voorzien van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische
installatie. De montage moet door een vakspecialist worden
uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra achteruitkijkspiegels conform
de wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van
een aanhanger of caravan wordt gereduceerd. Ook de remafstand
wordt langer en er is meer tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een helling omlaag om een continu
gebruik van de rem te voorkomen.
Op de trekhaak rust het gewicht van de aanhanger waardoor het
laadvermogen van de auto proportioneel wordt gereduceerd. Om er
zeker van te zijn dat het maximum toelaatbaar getrokken gewicht
(op de typegoedkeuring vermeld) niet wordt overschreden, dient men
in acht te nemen dat deze waarde betrekking heeft op het toelaatbare
gewicht van een volgeladen aanhangwagen, inclusief accessoires en
bagage.
Volg de lokale snelheidsbeperkingen voor auto’s met aanhanger op.
Rijd in geen geval harder dan 100 km/h.
MONTAGE VAN DE TREKHAAK
Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor de montage van de
trekhaak.
De auto kan zijn uitgerust met ABS, maar dit heeft
geen inwerking op het remsysteem van de aanhanger.
Wees dus bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te
beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van
de auto uit te voeren. Het remsysteem van de
aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn van het hydraulisch
systeem van de auto.
139
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 144 of 280

WINTERBANDEN
De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard
geleverde banden: het Alfa Romeo Servicenetwerk staat u bij om de
meest geschikte band te kiezen.
Gebruik winterbanden alleen in geval van ijs of sneeuw op de wegen.
Voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden
moet men zich exact houden aan de aanwijzingen die zijn
aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch
wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang in dergelijke
gevallen de wielen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn de prestaties van
winterbanden onder normale omstandigheden of wanneer lang op de
snelweg wordt gereden, veel lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden uitsluitend
voor de omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en het remmen en
voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de
banden zeker niet om.
De maximumsnelheid voor winterbanden met de
indicatie “Q” is 160 km/h; 190 km/h voor
winterbanden met de indicatie “T” en 210 km/h voor
winterbanden met de indicatie"H". De snelheidsbeperkingen
moeten echter altijd worden gerespecteerd.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke
voorschriften voldoen. De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
Gebruik sneeuwkettingen met smalle schakels: bij alle versies, voor
bandenmaat 195/55 R16" en voor bandenmaat 205/55 R16"
gebruik sneeuwkettingen met smalle schakels die maximaal 9 mm
uitsteken buiten het bandprofiel.
BELANGRIJK Monteer nooit sneeuwkettingen op het noodreservewiel.
In geval van een lekke voorband, vervang dan een achterwiel door het
noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Zo heeft de
vooras twee normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
Beperk de snelheid als sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen,
trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te beschadigen.
140
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER