Page 25 of 179
Sleutels, portieren en ruiten23
LaadruimteBagageruimte vergrendelen en
ontgrendelen met handzender met
twee toetsen
Afhankelijk van voertuigconfiguratie:
■ Toets e of c eenmaal indrukken:
Bagageruimte wordt vergrendeld of
ontgrendeld.
■ Toets e of c tweemaal indrukken:
Bagageruimte wordt vergrendeld of
ontgrendeld.
Bagageruimte vergrendelen en
ontgrendelen met handzender met
drie toetsen
Afhankelijk van voertuigconfiguratie:
■ Toets G indrukken: Bagage‐
ruimte wordt vergrendeld of ont‐
grendeld.
■ Toets G indrukken: Bagage‐
ruimte en zijschuifdeuren worden
vergrendeld of ontgrendeld.
Centrale vergrendelingstoets
Alle deuren, de bagageruimte en de
tankklep worden vanuit de passa‐
giersruimte vergrendeld of ontgren‐
deld.
Druk op de schakelaar:
e=vergrendeleny=ontgrendelen
Deurvangers
Bij bepaalde modellen worden de slo‐
ten van de laadruimte apart bediend
voor meer veiligheid.
Page 26 of 179

24Sleutels, portieren en ruiten
Bij deurvangers dient de bagage‐
ruimte met de hand te worden ge‐
opend door de sleutel in het slot te
steken en om te draaien, ofschoon de
deuren met de handzender kunnen
worden vergrendeld en ontgrendeld.
Automatisch vergrendelen
Automatisch vergrendelen na
wegrijden U kunt deze beveiligingsfunctie con‐figureren om de portieren, de baga‐geruimte en de tankklep automatisch
te vergrendelen zodra de auto weg‐
rijdt.
Activering
Met ingeschakeld contact e op de
centrale vergrendelingstoets gedu‐
rende ca. 5 seconden ingedrukt hou‐
den. Ter bevestiging van de inscha‐
keling klinkt een geluidssignaal.Deactivering
Met ingeschakeld contact y op de
centrale vergrendelingstoets gedu‐
rende ca. 5 seconden ingedrukt hou‐
den. De uitschakeling wordt beves‐
tigd door een geluidssignaal.
Kindersloten9 Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Het kinderslot voor de schuifdeur zit
achter op de schuifdeur.
Kinderslot in het achterportier met
een sleutel of geschikte schroeven‐
draaier horizontaal zetten. Het portier kan niet van binnenuit worden ge‐
opend. Kinderslot verticaal zetten om het te deactiveren.
Page 27 of 179
Sleutels, portieren en ruiten25Portieren
Schuifdeur
Ervoor zorgen dat de schuifdeur goed dichtzit alvorens weg te rijden.
De deur is van de binnenzijde te ver‐
grendelen met de binnenste vergren‐
delingstoets.
Achterdeuren
Om de linker achterdeur te openen
aan de buitenste handgreep trekken.
De deur wordt van de binnenkant ge‐
opend door aan de binnenste hand‐
greep te trekken.
De rechter achterdeur wordt ontgren‐ deld met de hendel.
9 Waarschuwing
Wanneer de auto langs de kant
van de weg geparkeerd is en de
achterportieren openstaan, zijn de
achterlichten mogelijk niet te zien.
Medeweggebruikers attent maken op de auto door een gevarendrie‐
hoek te gebruiken of andere ap‐
paratuur zoals aanbevolen door
het verkeersreglement in uw land.
De deuren worden met deurvangers
onder een hoek van 90º gehouden. Om de deuren 180º of verder te ope‐
nen aan de deurontgrendelingshand‐
grepen trekken en de deuren tot in de gewenste stand openzwaaien.
Page 28 of 179

26Sleutels, portieren en ruiten9Waarschuwing
Ver openslaande deuren goed
vastzetten bij maximale opening.
Geopende deuren kunnen door de wind met kracht dichtslaan!
Altijd eerst de rechter deur sluiten en
daarna de linker deur.
Bagageruimte
Achterklep Openen
Na ontgrendeling met de handzen‐
der, de knop van achterklep indruk‐
ken en de achterklep helemaal ope‐
nen.
De achterklep is ook van de binnen‐
kant te openen door de binnenste ont‐ grendelingshandgreep op de achter‐
klep in te drukken.
Let op
Bij zeer strenge vorst bieden de hy‐
draulische veren mogelijk minder ondersteuning bij het openen van de achterklep.
Centrale vergrendeling 3 21.
Sluiten
Achterklep aan de binnenste lus
dichttrekken. Controleren of de ach‐
terklep goed dichtzit.
Centrale vergrendeling 3 21.Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Gevaar
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Voorzichtig
Voor voldoende ruimte (min.
2,15 m) boven en achter de auto
zorgen, wanneer de achterklep
wordt geopend.
Page 29 of 179

Sleutels, portieren en ruiten27Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle deuren en de achterklep worden
tegen openen beveiligd.
Voor activering van het systeem moe‐
ten alle portieren en de achterklep ge‐
sloten zijn.
Let op
Het vergrendelingssysteem kan niet
worden geactiveerd als de alarm‐
knipperlichten of stadslichten zijn in‐ geschakeld.
Vergrendelen en ontgrendelen is niet mogelijk met de centrale vergrende‐
lingstoets.
Inschakelen
Tweemaal op toets e drukken.
- of -
Sleutel in het slot van het bestuur‐
dersportier tweemaal naar de achter‐
kant van de auto draaien.
Uitschakelen
Deuren ontgrendelen met de sleutel
of de toets c op de handzender.
Diefstalalarmsysteem
Het anti-diefstalalarmsysteem wordtsamen met de centrale vergrendeling
bediend.
Het bewaakt: ■ Portieren, achterklep, motorkap
■ Passagiersruimte
■ Bagageruimte
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen
■ Ontsteking
■ Onderbreking van voeding alarmsi‐
rene
Inschakelen Alle deuren en de motorkap moeten
worden gesloten.
Page 30 of 179

28Sleutels, portieren en ruiten
Toets e indrukken om het diefstala‐
larmsysteem in te schakelen. De
alarmknipperlichten knipperen twee‐
maal ter bevestiging van de inscha‐
keling.
Als de alarmknipperlichten bij inscha‐ keling van het diefstalalarmsysteem
niet knipperen, zit een van de deuren
of de motorkap niet goed dicht.
Uitschakelen Bij het ontgrendelen van de auto of
het inschakelen van het contact wordt
het diefstalalarmsysteem uitgescha‐
keld. De alarmknipperlichten knippe‐
ren eenmaal ter bevestiging van de
uitschakeling.
Let op
Indien het alarm is afgegaan, zal de
alarmsirene niet uitschakelen als de auto wordt ontgrendeld. Om de si‐
rene uit te schakelen, moet u het
contact inschakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen niet bij uitscha‐
keling, indien het alarm is afgegaan.
Inschakelen zonder bewaking
van passagiersruimte
Schakel de bewaking van de passa‐
giersruimte uit bijv. als er dieren in de
auto verblijven of als de timer of de
afstandsbediening is ingesteld voor
het inschakelen van de hulpverwar‐
ming 3 90.
Toets e indrukken en ingedrukt hou‐
den: ter bevestiging klinkt een ge‐
luidssignaal.
Deze status blijft gehandhaafd tot de
deuren worden ontgrendeld.
Alarm
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er
een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐ tijd knipperen de alarmknipperlichten.
Het aantal en de duur van de alarm‐
signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Page 31 of 179

Sleutels, portieren en ruiten29
Indien de accu van de auto wordt los‐gekoppeld of de stroomvoorziening
wordt onderbroken, zal de alarmsi‐
rene afgaan. Daarom vóór het los‐
koppelen van de voertuigaccu het
diefstalalarmsysteem uitschakelen.
Om een alarmsirene uit te zetten (in‐
dien geactiveerd) en hiertoe het dief‐
stalalarmsysteem uit te schakelen, de
voertuigaccu opnieuw aansluiten en
de auto ontgrendelen met toets c op
de handzender (of het contact inscha‐ kelen).
Startbeveiliging Het systeem is onderdeel van het
contactslot en het controleert of de
auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch
geactiveerd na het verwijderen van
de sleutel uit het contactslot, of wan‐
neer de motor wordt afgezet zonder
de sleutel uit het contactslot te verwij‐
deren.Als de motor niet kan worden gestart,
contact uitschakelen en sleutel eruit
trekken, ongeveer 2 seconden wach‐
ten en opnieuw proberen te starten.
Als dat niet lukt, kunt u proberen om de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 21, 3 27.Buitenspiegels
Bolle vorm
De bolle buitenspiegel bevat een as‐
ferisch gebied en verkleint de dode
hoek. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Handmatig verstellen
Spiegels instellen door deze in de ge‐wenste richting te draaien.
Page 32 of 179
30Sleutels, portieren en ruiten
De onderste spiegels zijn niet te ver‐
stellen.
Elektrische verstelling
De betreffende buitenspiegel selecte‐
ren door de knop naar links of rechts
te schakelen en vervolgens de knop
te verdraaien om de spiegel af te stel‐ len.
Als de knop in de middelste stand
staat, is er geen spiegel geselec‐
teerd.
De onderste spiegels zijn niet te ver‐
stellen.
Inklapbare spiegels
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Verwarmde spiegels
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor. Deze wordt na korte tijd
automatisch uitgeschakeld.
Klimaatregelsysteem 3 87.