Page 113 of 179

Rijden en bediening111
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan be‐
halve in noodgevallen niet worden
overschreden.
Als de maximumsnelheid niet kan
worden gehandhaafd, bijv. op een
steile afdaling, knippert de maximum‐
snelheid in het driver information cen‐
ter.
Snelheidslimiet verhogen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de snelheidslimiet gestaag of in
kleine stapjes worden verhoogd door
schakelaar < ingedrukt te houden of
er steeds op te tikken.
Snelheidslimiet verlagen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de snelheidslimiet gestaag of in
kleine stapjes worden verlaagd door
schakelaar ] ingedrukt te houden of
er steeds op te tikken.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door het weer‐
standspunt heen in te trappen. Gedu‐rende deze periode knippert de maxi‐
mumsnelheid in het driver information center.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐
reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Schakelaar § indrukken: De snel‐
heidsbegrenzer wordt gedeactiveerd
en de auto kan normaal worden be‐
stuurd.
De maximumsnelheid wordt opgesla‐ gen en een bijbehorend bericht ver‐schijnt in het driver information cen‐
ter.
Opnieuw activeren
Schakelaar R indrukken: de snel‐
heidsbegrenzerfunctie wordt op‐
nieuw geactiveerd.
Snelheidslimiet wissen
Schakelaar U indrukken: Gele con‐
trolelamp U in de instrumentengroep
dooft.Detectiesystemen
Parkeerhulp
De Park Pilot vereenvoudigt het ach‐
teruit inparkeren door de afstand tus‐ sen de achterkant van de auto en
eventuele obstakels te meten. De be‐
stuurder is en blijft echter verantwoor‐ delijk bij het parkeren.
Het systeem maakt gebruik van vier
ultrasoonsensoren in de achterbum‐
per.
Page 114 of 179

112Rijden en bediening
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐ gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐ signaal geeft aan dat het systeem
klaar is voor gebruik.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt. Is
de afstand kleiner dan 30 cm, dan klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
Uitschakelen
Het systeem kan permanent of tijde‐
lijk uitgeschakeld worden.
Tijdelijk uitschakelen
Systeem tijdelijk uitschakelen door
toets E op het instrumentenpaneel in
te drukken met het contact en de ach‐ teruitversnelling ingeschakeld. Wan‐
neer de achteruitversnelling wordt in‐
geschakeld, klinkt er geen geluidssig‐ naal ter bevestiging.
Het systeem wordt bij het indrukken
van toets E of de volgende keer dat
het contact wordt ingeschakeld, op‐
nieuw geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Systeem permanent uitschakelen
door toets E op het instrumentenpa‐
neel in te drukken en ca.
3 seconden lang ingedrukt te houden
met het contact en de achteruitver‐
snelling ingeschakeld. Het systeem is
daarmee uitgeschakeld en werkt niet.
Wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen ge‐ luidssignaal ter bevestiging.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets E in te drukken en
ca. 3 seconden lang ingedrukt te hou‐ den.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, klinkt er ca. 5 seconden lang
een ononderbroken geluidssignaal bij het inschakelen van de achteruitver‐
snelling. Contact opnemen met een
werkplaats om de oorzaak van de sto‐
ring te laten verhelpen.
Page 115 of 179

Rijden en bediening113Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 160. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen loodvrije dieselbrandstof ge‐
bruiken die voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.
Page 116 of 179

114Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzi‐nemotoren.
Tanken
9 Gevaar
Vóór het tanken motor en hulpver‐
warmingen met verbrandingska‐
mers (herkenbaar aan de sticker op de tankklep) afzetten. Mobiele
telefoons uitschakelen.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐
ligheidsvoorschriften van het tank‐ station in acht nemen.9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak
daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt. Ver‐
mijd bijvullen met kleine hoeveelhe‐
den (bijv. minder dan 5 liter), om ze‐
ker te zijn van een nauwkeurige af‐ lezing.
De tankvulopening met daarop de dop met bajonetsluiting zit aan de lin‐ kerkant van de auto.
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
Om de tankvuldop te ontgrendelen en te verwijderen, sleutel insteken en
linksom draaien. Na afloop van het
tanken de tankvuldop terugplaatsen
en de sleutel zo ver mogelijk
rechtsom draaien.
Page 117 of 179

Rijden en bediening115Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Storing
Bij stroomonderbreking kan de tank‐
vulklep niet worden ontgrendeld met
de centrale vergrendeling. In derge‐
lijke gevallen handmatig ontgrende‐
len.
Om te openen
■ Linker voorstoel voorin verschuiven
om bij het ontgrendelingsdeksel te
komen.
■ Ontgrendelingsdeksel verwijderen en veiligheidsgordel naar één kantbrengen.
■ Ontgrendeling tankvulopening om‐ hoogtrekken om de tankvulklep te
ontgrendelen.
Om te sluiten ■ Tankvulklep sluiten en de ontgren‐ deling van de tankvulklep omlaag‐
brengen om de tankvulklep te ver‐
grendelen.
■ Ontgrendelingsdeksel terugplaat‐ sen.
■ Linker voorstoel weer in oorspron‐ kelijke positie zetten.
Is een lege accu niet de oorzaak van
de stroomonderbreking, dan contact opnemen met een werkplaats.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van de Opel Vivaro ligt binnen
een bereik van 8,0 tot 6,5 l/100 km.
De CO 2-emissie (gecombineerd) is
binnen een bereik van 210 tot
171 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die spe‐ cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Page 118 of 179

116Rijden en bediening
Algemene informatieDe opgegeven getallen voor het offi‐
ciële brandstofverbruik en de speci‐
fieke CO
2-
emissie hebben betrekking
op het EU-basismodel met standaard uitrusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG) nr.
715/2007 (in de respectievelijke, van
toepassing zijnde versie), waarbij re‐
kening wordt gehouden met het ge‐
wicht van de auto in bedrijfstoestand,
zoals voorgeschreven door de veror‐
dening.
De getallen worden alleen gegeven
ter vergelijking tussen verschillende
varianten van de auto's en mogen niet als garantie worden opgevat voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto.
Extra uitrusting kan enigszins hogere
resultaten tot gevolg hebben dan de
vermelde getallen voor brandstofver‐
bruik en CO 2. Het brandstofverbruik
hangt bovendien af van de persoon‐
lijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden.Trekhaak
Algemene informatieHet achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten uit‐
voeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere uitrusting. Alleen trekhaken gebrui‐
ken die voor uw auto zijn goedge‐
keurd.
Rijgedrag en
aanhangertips Bij beremde aanhangers/caravans de
losbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.
Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐
veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 169.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Page 119 of 179

Rijden en bediening117
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐ percentages tot maximaal 12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10% worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8%,
bijv. op snelwegen) hoeft het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 156
vermeld.Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐ den overschreden.TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
9 Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde kogelstang. Als u de
kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Akoestisch
waarschuwingssignaal trekhaaksysteem Wanneer een auto met een trekhaak‐
systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert
de toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.
Page 120 of 179
118Rijden en bediening
De toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal verandert ook
als een richtingaanwijzer op de cara‐
van/aanhangwagen of auto defect
raakt.