Page 105 of 179

Rijden en bediening103Elektronische
rijprogramma's
Winterprogramma V
Winterprogramma inschakelen wan‐
neer de auto op een glad wegdek
moeilijk wegrijdt.
Activering
Op de toets V drukken. V verschijnt
op het versnellingsbakdisplay. De
versnellingsbak schakelt over op de
automatische modus en de auto rijdt
weg in een geschikte versnelling.
Deactivering
Het winterprogramma wordt uitge‐
schakeld door:
■ het opnieuw indrukken van toets V,
■ het uitschakelen van de ontsteking,
■ het overschakelen naar de hand‐ geschakelde modus.
Om de versnellingsbak te bescher‐
men bij extreem hoge koppelingstem‐
peraturen klinkt mogelijk een onder‐
broken akoestisch waarschuwings‐
signaal. In dit geval de koppeling la‐
ten afkoelen door het rempedaal te
bedienen, "N" te selecteren en de
handrem aan te trekken.Beladingsmodus kg
De beladingsmodus is zowel in de
handgeschakelde als de automati‐
sche modus te gebruiken. In beide gevallen worden de schakelpatronendusdanig aangepast dat er meer nut‐ tige lading kan worden vervoerd.
Activering
Op de toets kg drukken. Op het ver‐
snellingsbakdisplay verschijnt kg. De
versnellingsbak kiest vervolgens ge‐
optimaliseerde schakelpatronen.
Page 106 of 179

104Rijden en bediening
Deactivering
De beladingsmodus wordt uitgescha‐ keld door:
■ het opnieuw indrukken van toets kg,
■ het uitschakelen van het contact.
Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbij
het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.
Als het motortoerental te hoog op‐
loopt, schakelt de versnellingsbak –
ook in de handgeschakelde modus –
automatisch naar een hogere ver‐
snelling. Zonder kickdown wordt deze automatische schakeling niet uitge‐
voerd in handmatige modus.
Storing Bij een storing verschijnt W op het
versnellingsbakdisplay. Verder rijden
is mogelijk, zij het voorzichtig en an‐
ticiperend.Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking en een
ingeschakelde versnelling kan de koppeling niet worden gelost. Er kan
niet meer met de auto worden gere‐
den.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 144.
Is een lege accu hiervan niet de oor‐
zaak, dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Als Neutraal niet kan worden gese‐
lecteerd, de auto alleen trekken met
de aandrijfwielen van de grond.
Auto slepen 3 146.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remmen wer‐
ken dan achter pas goed als het rem‐
pedaal zeer diep wordt ingetrapt.
Daarvoor is een aanzienlijk grotere
krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te ver‐
volgen, de hulp van een werkplaats
inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Als controlelampje R onderweg op
de instrumentengroep oplicht en de melding DEFECT REMSYSTEEM op
het bestuurdersinformatiecentrum
Page 107 of 179

Rijden en bediening105
verschijnt, is er een storing in het rem‐
systeem. Onmiddellijk de hulp van
een werkplaats inroepen.
Controlelamp R 3 74.
Boordinformatie 3 78.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeerremsysteem (ABS)
voorkomt dat de wielen blokkeren.
Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Controlelamp u 3 75.Storing
Als controlelampje u niet na enkele
seconden na het inschakelen van het contact dooft of onderweg oplicht, is
er een storing in het ABS. Controle‐
lampje A kan ook oplichten in de in‐
strumentengroep samen met de be‐
richten CONTROLEER ABS en
CONTROLEER ESP op het bestuur‐
dersinformatiecentrum. Het remsys‐ teem blijft zonder ingrepen van het
ABS werken.9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Als de controlelampjes u, A , R en
C oplichten, worden het ABS en het
ESP gedeactiveerd en verschijnt het
bericht DEFECT REMSYSTEEM op
het bestuurdersinformatiecentrum.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 78.
Handrem
Handrem altijd zonder indrukken van
de ontgrendelknop stevig aantrek‐
ken, op op- of aflopende hellingen al‐ tijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets oplichten, de ont‐
grendelingsknop indrukken en de
hendel helemaal omlaagzetten.
Page 108 of 179

106Rijden en bediening
Om minder kracht te hoeven uitoefe‐nen bij het aantrekken van de hand‐
rem, tegelijkertijd het rempedaal be‐
dienen.
Controlelamp R 3 74.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.Rijregelsystemen
Traction ControlTraction Control (TC) is een onder‐
deel van het elektronische stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) dat helpt bij
het behoud van de rijstabiliteit, onge‐
acht wegdek en grip van de banden,
en voorkomt dat de wielen gaan door‐ slippen.
Zodra de aandrijfwielen beginnen
door te slaan, wordt het motorvermo‐
gen verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd.
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de
auto op een glad wegdek aanmerke‐
lijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra het contact
wordt ingeschakeld en de controle‐
lamp v op de instrumentengroep
dooft.
Wanneer TC actief ingrijpt, knip‐
pert v.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp v 3 75.
Uitschakelen
Het is mogelijk de TC uit te schakelen,
wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan:
Page 109 of 179

Rijden en bediening107
v-toets indrukken. Controlelampje v
brandt op de instrumentengroep en
het bericht ANTISLIP-SYSTEEM
UIT verschijnt op het bestuurdersin‐
formatiecentrum.
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op de toets v te drukken.
Controlelamp v op de instrumenten‐
groep dooft. De volgende keer dat het contact wordt ingeschakeld is TC op‐
nieuw geactiveerd.
Wanneer de auto een snelheid van
50 km/u bereikt, wordt TC automa‐
tisch opnieuw geactiveerd.
Storing Als het systeem een storing regis‐
treert, brandt controlelampje A op
de instrumentengroep 3 74 en ver‐
schijnt het bericht CONTROLEER
ESP op het bestuurdersinformatie‐
centrum.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 78.Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP)
Het elektronische stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) verbetert zo no‐
dig de rijstabiliteit ongeacht de staat
van het wegdek of de grip van de ban‐
den. Het voorkomt ook dat de aange‐ dreven wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESP® Plus
is bedrijfsklaar zodra het
contact wordt ingeschakeld en de
controlelamp v op de instrumenten‐
groep dooft.
Wanneer ESP® Plus
ingrijpt, gaat v
knipperen.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp v 3 75.
Uitschakelen
Het is mogelijk het ESP® Plus
uit te
schakelen, wanneer de aandrijfwie‐
len moeten kunnen doorslaan:
Page 110 of 179

108Rijden en bediening
v-toets indrukken. Controlelampje v
brandt op de instrumentengroep en
het bericht ANTISLIP-SYSTEEM
UIT verschijnt op het bestuurdersin‐
formatiecentrum.
U kunt het ESP® Plus
weer activeren
door nogmaals op de toets v te druk‐
ken. Controlelamp v op de instru‐
mentengroep dooft. De volgende keer dat het contact wordt ingescha‐
keld is het ESP® Plus
opnieuw geacti‐
veerd.
Wanneer de auto een snelheid van
50 km/u bereikt, wordt ESP® Plus
au‐
tomatisch opnieuw geactiveerd.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, brandt controlelampje A op
de instrumentengroep 3 74 en ver‐
schijnt het bericht CONTROLEER
ESP op het bestuurdersinformatie‐
centrum.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 78.Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐
haven. Tijdens het bergop- en berg‐
afwaarts rijden kan van de opgesla‐
gen snelheden worden afgeweken.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal werd
bediend.
De cruise control niet inschakelen wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Bij geautomatiseerde versnellings‐
bak, cruisecontrol alleen in automati‐
sche modus activeren.
Controlelampen U en m 3 76.Inschakelen
Schakelaar m indrukken, controle‐
lamp U licht groen op instrumenten‐
groep op.
Cruise control staat nu in de standby- stand en er verschijnt een bijbeho‐
rende melding in het driver informa‐
tion center.
Page 111 of 179
![OPEL VIVARO 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch) Rijden en bediening109
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en schakelaar < of ] indrukken.
De huidige snelheid wordt nu opge‐ slagen en gehandhaafd en het gas‐
pedaal kan worden losgelaten.C OPEL VIVARO 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch) Rijden en bediening109
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en schakelaar < of ] indrukken.
De huidige snelheid wordt nu opge‐ slagen en gehandhaafd en het gas‐
pedaal kan worden losgelaten.C](/manual-img/37/21733/w960_21733-110.png)
Rijden en bediening109
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en schakelaar < of ] indrukken.
De huidige snelheid wordt nu opge‐ slagen en gehandhaafd en het gas‐
pedaal kan worden losgelaten.Controlelampje m brandt groen op de
instrumentengroep samen met U en
een bijbehorend bericht verschijnt in
het driver information center.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. De opgeslagen snelheid
knippert op de instrumentengroep.
Na het loslaten van het gaspedaal
wordt opnieuw de opgeslagen snel‐
heid aangehouden.
De snelheid wordt opgeslagen totdat
de ontsteking wordt uitgeschakeld.
Snelheid verhogen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de rijsnelheid gestaag of in kleine stapjes worden verhoogd door scha‐
kelaar < ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Ook kunt u tot de gewenste snelheid
optrekken en deze met schakelaar
< opslaan.
Snelheid verlagen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de rijsnelheid gestaag of in kleine stapjes worden verlaagd door scha‐
kelaar ] ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Page 112 of 179

110Rijden en bediening
Uitschakelen
Schakelaar § indrukken: cruisecon‐
trol wordt gedeactiveerd en de
groene controlelamp U dooft op het
instrumentenpaneel.
Automatisch uitschakelen: ■ rijsnelheid daalt tot onder 30 km/u,
■ het rempedaal wordt ingetrapt,
■ het koppelingspedaal wordt inge‐ trapt,
■ keuzehendel in stand N.
De snelheid wordt opgeslagen en een
bijbehorend bericht verschijnt in het
driver information center.
Opgeslagen snelheid hervatten
Schakelaar R bij een snelheid van
meer dan 30 km/u indrukken.
Als de opgeslagen snelheid veel ho‐ ger dan de huidige snelheid is, trekt
de auto krachtig op totdat de opge‐
slagen snelheid bereikt is.
Opgeslagen snelheid wissen
Schakelaar m indrukken: Groene
controlelampen U en m doven op de
instrumentengroep.
Snelheidsbegrenzer
cruisecontrol
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde maxi‐
mumsnelheid boven 30 km/u over‐
schrijdt.Inschakelen
Schakelaar U indrukken, controle‐
lamp U licht geel op in de instrumen‐
tengroep.
De functie snelheidsbegrenzer cruise control staat nu in de standby-stand
en er verschijnt een bijbehorende
melding Driver Information Center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en schakelaar < of ] indrukken.
De huidige snelheid wordt opgesla‐ gen.