Page 73 of 179

Instrumenten en bedieningsorganen71
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset. Afstand
vóór onderhoudsbeurt selecteren op
het service-display van het bestuur‐
dersinformatiecentrum, indien aan‐
wezig. Vervolgens de knop aan het
uiteinde van de ruitenwisserhendel
gedurende ongeveer 10 seconden in‐
gedrukt houden totdat de afstand vóór de onderhoudsbeurt ononder‐
broken verschijnt. Boordcomputer
3 79.
Driver Information Center 3 77.
Service-informatie 3 151.Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling van de geautomatiseerde ver‐
snellingsbak verschijnt op het be‐
stuurdersinformatiecentrum.
R=AchteruitversnellingN=Neutrale standA=Automatische moduskg=BeladingsmodusV=WintermodusT=Rempedaal intrappenW=VersnellingsbakelektronicaGeautomatiseerde versnellingsbak
3 100.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood
bereik=gevaar, belangrijke her‐
inneringGeel=waarschuwing, aanwij‐
zing, storingGroen=inschakelbevestigingBlauw
bereik=inschakelbevestiging
Page 74 of 179
72Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 75 of 179

Instrumenten en bedieningsorganen73RichtingaanwijzersO knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐
naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 128.
Zekeringen 3 133.
Richtingaanwijzers 3 84.
Gordelverklikker
X brandt rood.
Indien de veiligheidsgordel niet is om‐
gedaan, zal X knipperen als de rij‐
snelheid boven ca. 16 km/u komt.
Ook klinkt gedurende ca.
90 seconden een waarschuwingssig‐
naal.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Airbags en gordelspanners
v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze tij‐
dens het rijden, dan is er sprake van
een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de air‐ bags en gordelspanners bij een aan‐
rijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbags 3 41, 3 44.
Airbag-deactivering
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden wan‐ neer de voorpassagiersairbag ge‐deactiveerd is.
Als controlelamp W brandt in combi‐
natie met v of A, de hulp van een
werkplaats inroepen.
Page 76 of 179

74Instrumenten en bedieningsorganen9Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 44, gordelspanners
3 41, airbag-deactivering 3 49.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembe‐
krachtiging weigert mogelijk dienst.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
A brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.Kan oplichten in combinatie met een
ander controlelampje of een melding
op het bestuurdersinformatiecen‐
trum. Onmiddellijk de hulp van een
werkplaats inroepen.
Stoppen
C brandt rood.
Brandt in combinatie met p, I , W
of R : motor onmiddellijk afzetten en
de hulp van een werkplaats inroepen.
Remsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 125.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat het contact is ingescha‐
keld en de handrem is aangetrokken
3 105.
Page 77 of 179

Instrumenten en bedieningsorganen75
Bij de melding DEFECT
REMSYSTEEM op het bestuurders‐
informatiecentrum is er een storing in het remsysteem. Onmiddellijk de hulpvan een werkplaats inroepen.
Remsysteem 3 104.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is nadat
u dooft bedrijfsgereed.
Als controlelampje u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht, is er een storing in het ABS. Contro‐
lelampje A kan ook oplichten in de
instrumentengroep samen met de be‐ richten CONTROLEER ABS en
CONTROLEER ESP op het bestuur‐
dersinformatiecentrum. Het remsys‐
teem blijft zonder ingrepen van het
ABS werken.
Als de controlelampjes u, A , R en
C oplichten, worden het ABS en het
ESP gedeactiveerd en verschijnt het
bericht DEFECT REMSYSTEEM ophet bestuurdersinformatiecentrum.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
3 105.
Opschakelen
k of j licht groen op.
Wij raden u in dat geval omwille van
een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) v knippert of brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.Brandt tijdens het rijden
Het systeem wordt uitgeschakeld.
Ook verschijnt het bericht ANTISLIP-
SYSTEEM UIT op het bestuurdersin‐
formatiecentrum.
ESP® Plus
3 107.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 123.
Werkplaats raadplegen als er vol‐
doende koelvloeistof is.
Voorverwarming ! brandt geel.
Page 78 of 179

76Instrumenten en bedieningsorganen
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
Motoroliedruk I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 121.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank te laag is. Onmiddellijk bijt‐
anken 3 114
Katalysator 3 99.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 127.
Buitenverlichting
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 82.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 83.
Mistlampen
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 84.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 85.
Cruise control
m , U brandt groen.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Page 79 of 179
Instrumenten en bedieningsorganen77
SnelheidsbegrenzerU brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control, snelheidsbegrenzer
3 108.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
■ Kilometerteller, dagteller 3 68
■ Brandstofmeter 3 69
■ Peilsensor motorolie 3 70
■ Service-display 3 70
■ Versnellingsbakdisplay 3 71
■ Boordinformatie 3 78
■ Boordcomputer 3 79
Triple-Info-Display
Toont de tijd, buitentemperatuur en
informatie over het infotainment-sys‐
teem.
■ Buitentemperatuur 3 66
■ Klok 3 66
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐teem.
Page 80 of 179

78Instrumenten en bedieningsorganenBoordinformatieEr verschijnen berichten op het be‐
stuurdersinformatiecentrum en het
controlelampje A of C op de instru‐
mentengroep gaat branden.
InformatieberichtenInformatieberichtenSPAARSTAND ACCUANTISLIP-SYSTEEM UITLICHTAUTOMAAT NIET CTIEFOLIEPEIL CORRECT
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met con‐
trolelampje A. Rijd voorzichtig door
en raadpleeg een werkplaats.
Knop aan uiteinde van ruitenwisser‐
hendel indrukken om storingsmelding
te wissen. Na enkele seconden ver‐
dwijnt de melding automatisch en
blijft A in beeld. De storing wordt
daarna opgeslagen in het on board-
systeem.StoringsmeldingenCONTROLEER ESPVERVANG DIESELFILTERTRANSMISSIE CONTROLERENCONTROLEER VERLICHTING
Waarschuwingsmeldingen
Deze verschijnen met controlelampje C . Motor onmiddellijk afzetten en de
hulp van een werkplaats inroepen.
WaarschuwingsmeldingenDEFECTE INSPUITINGMOTOR TE HEETTRANSMISSIE TE HEETGeluidssignalen
Bij het starten van de motor oftijdens het rijden: ■ Bij gebruik van de richtingaanwij‐ zers.
■ Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent.
■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft en de koppe‐
lingstemperatuur te hoog is.
■ In auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; als er een portier
open is terwijl de versnelling niet in neutraal staat. Een bijbehorend be‐
richt verschijnt in het Driver Infor‐
mation Center.
■ Als de snelheid korte tijd een be‐ paalde limiet overschrijdt.