Page 137 of 179

Verzorging van de auto135
SymboolFunctieuAntiblokkeersysteem
(ABS)ÜVerwarming achterruiten+Klok, interieurverlichting,
radio, infotainment-
systeemUCH
INJBrandstofinjectiesysteemfAchterruitsproeiereAchterruitwisserTStadslicht linksSStadslicht rechtsUCentrale vergrendeling:Elektrisch verstelbare
buitenspiegelsCControlelamp Stop, dagrij‐
lichtenrMistachterlicht>Mistlampen voor?StekkerdoosTTachograafBoordgereedschap
Gereedschap
Krik, adapters, ratelsleutel, torx-sleu‐
tel, wieldophaak, sleepoog en reser‐
vewielbevestiging liggen in een kof‐ fertje, dat onder de bestuurdersstoel
opgeborgen is.
Reservewiel 3 143.
Auto's met een bandenreparatieset:
Sleepoog en torx-sleutel liggen in het koffertje met de bandenreparatieset,
dat onder de voorstoel opgeborgenis.
Bandenreparatieset 3 138.
Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een
werkplaats inroepen.
Banden
Af fabriek gemonteerde banden zijn op het chassis afgestemd en bieden
een optimum aan rijcomfort en veilig‐
heid.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
Page 138 of 179

136Verzorging van de auto
Afhankelijk van de voorschriften die inuw land gelden dient er een sticker in
het zicht van de bestuurder te worden
aangebracht met daarop de toelaat‐
bare maximumsnelheid bij gebruik
van winterbanden.
Aanduidingen op bandenBijv. 195/65 R 16 C 88 Q195=Bandbreedte in mm65=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat16=Velgdiameter in inchesC=Cargo (bedrijfswagen)88=Kengetal voor draagvermo‐
gen, 88 komt bijv. overeen
met 567 kgQ=Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q=maximaal 160 km/uS=maximaal 180 km/uT=maximaal 190 km/uH=maximaal 210 km/uV=maximaal 240 km/uW=maximaal 270 km/u
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten.
Bandenspanningswaarden 3 169.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 169.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Page 139 of 179

Verzorging van de auto137
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden omwisselen met
de achterbanden. De draairichting
van de wielen moet dezelfde als voor‐
heen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐ vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Als geen wieldoppen en banden wor‐ den gebruikt die door de fabriek zijn
goedgekeurd, mogen de banden niet
voorzien zijn van een velgbescher‐
mingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Page 140 of 179

138Verzorging van de autoSneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de bin‐
nenkant van de band uitsteken.
Voor bandenmaat 215/65 R16, een
werkplaats raadplegen.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnentegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen wor‐
den gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en kun‐ nen knappen.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken en de zijwanden van de ban‐
den kunnen met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of in de bandwang dichtbij de
velg zitten, kunnen niet met de ban‐
denreparatieset worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij een lekke band:
Handrem aantrekken en eerste ver‐
snelling of achteruitversnelling in‐
schakelen.
De bandenreparatieset zit onder de
voorstoel.
Page 141 of 179

Verzorging van de auto139
1.Compressor uit de bandenrepara‐
tieset halen.
2. Voedingskabel en de luchtslang uit de vakken aan de onderkant
van de compressor halen.
3. Compressorluchtslang op de aan‐
sluiting van de fles met afdicht‐
middel vastschroeven.
4. Fles met afdichtmiddel in de hou‐ der op de compressor vastzetten.
Compressor dichtbij de band zo
neerzetten dat de fles met afdicht‐
middel rechtop staat.
5. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
6. Schroef de vulslang op het ven‐tiel.
7. Schakelaar op de compressor in stand O zetten.
8. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.9. Wipschakelaar op de compressor
in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
10. De drukmeter van de compressor
slaat kortstondig uit tot 6 bar
(600 kPa/87 psi). De druk begint
daarna weer te dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
Page 142 of 179

140Verzorging van de auto
12. De voorgeschreven bandenspan‐ning moet binnen 10 minuten wor‐
den bereikt. Bandenspanning
3 169. Wanneer de juiste ban‐
denspanning bereikt is de com‐
pressor uitschakelen.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. Auto
één wielomwenteling verrijden
(ca. 2 meter). De bandenrepara‐
tieset weer aansluiten en het vul‐
proces 10 minuten lang voortzet‐
ten. Wordt de voorgeschreven
bandenspanning dan nog niet be‐
reikt, dan is de band te ernstig be‐
schadigd. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Overmatige bandenspanning ver‐
lagen met de knop boven de druk‐
meter.
Compressor niet langer dan
10 minuten achtereen laten wer‐
ken.
13. Bandenreparatieset loskoppelen. Luchtslang van de compressor opde vrije aansluiting van de fles af‐dichtmiddel schroeven. Hierdoorwordt voorkomen dat er afdicht‐
middel uit de fles stroomt. Ban‐
denreparatieset onder de voor‐
stoel opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de bestuurder aanbrengen.
16. Onmiddellijk verder rijden zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig
over de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. 10 km rij‐
den – uiterlijk na 10 minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
17. Bij een bandenspanning hoger dan 3,1 bar (310 kPa/45 psi) de
Page 143 of 179

Verzorging van de auto141
bandenspanning op de voorge‐
schreven waarde brengen. Proce‐ dure herhalen totdat de banden‐
spanning niet meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 3,1 bar (310 kPa/45 psi) niet
verder rijden met de auto. De hulp
van een werkplaats inroepen.
18. Bandenreparatieset onder de voorstoel opbergen.9Waarschuwing
Voorkomen dat afdichtmiddel op
de huid, in de ogen of op kleding
terechtkomt. Bij inslikken onmid‐
dellijk medische hulp inroepen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band worden sterk beïnvloed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐ hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.
De aanwezige hulpstukken kunnen
voor het oppompen van ballen,
luchtbedden en opblaasboten e.d.
worden gebruikt. Deze zitten aan de onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de
compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 138.De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
■ Auto op een vlakke en stevige on‐ dergrond parkeren die niet glad is.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
■ Handrem aantrekken en eerste ver‐
snelling of achteruitversnelling in‐
schakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 143.
■ Nooit meer dan één wiel tegelijker‐ tijd verwisselen.
■ Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van banden‐
pech, niet voor de jaarlijkse mon‐
tage van winter- of zomerbanden.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen.
■ In de op te krikken auto mogen zich
geen personen of dieren bevinden.
■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
■ Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
1. Wieldop lostrekken 3 135.
Page 144 of 179

142Verzorging van de auto
2. Elk van de wielbouten een halveslag losdraaien met de ratel en
adapter. Om de bouten los te
draaien de ratelsleutel linksom
draaien. Zo nodig de draairichting
aanpassen.3. Auto opkrikken door de hefpla‐ teautap recht onder het kriksteun‐
punt plaatsen dat zich het dichtst bij het te verwisselen wiel bevindt.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De krik‐
voet dient loodrecht onder het
kriksteunpunt op de grond te
staan en wel zo dat de krik niet
kan wegglijden.
4. Adapter aan de krik bevestigen en
de auto met de ratelsleutel opkrik‐
ken totdat het wiel van de grond
komt.
5. Wielbouten volledig linksom los‐ draaien en met een doek schoon‐vegen.
Wielbouten bewaren op een plek waar de draadwindingen niet ver‐
ontreinigd raken.
6. Wiel verwisselen.
7. Wielbouten indraaien.
8. Auto omlaagbrengen.
9. Wielbouten kruislings telkens een
stukje verder aanhalen. Het aan‐
haalmoment bedraagt 140 Nm.
10. Wieldop terugplaatsen.
11. Wiel verwisselen.
12. Het vervangen wiel 3 143 en het
boordgereedschap 3 135 opber‐
gen.
13. Nieuwe wiel op de auto laten uit‐ balanceren. Bandenspanning
3 169 van het gemonteerde wiel
alsmede het aanhaalmoment van
de wielbouten zo spoedig moge‐
lijk controleren.
Defecte band laten vervangen of re‐
pareren.