Kort en bondig11
1Asbak .................................... 67
Bekerhouders ....................... 59 Zekeringenkast ...................134
2 Vaste ventilatieopeningen .....94
3 Zijdelingse luchtroosters .......94
4 Lichtschakelaar ....................82
Mistachterlicht ....................... 85
Mistlampen ........................... 84
Uitstapverlichting ................... 86
Richtingaanwijzers ................84
Zijmarkeringslichten ..............82
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................... 83
5 Instrumenten ........................ 68
Driver Information Center ..... 77
Versnellingsbakdisplay .........71
6 Claxon ................................... 64
Bestuurdersairbag ................47
7 Stuurkolomknoppen ..............648Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................64
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 65
Tripcomputer ........................ 79
9 Middelste luchtroosters .........94
10 Triple-Info-Display .................77
11 Tachograaf ............................ 94
12 Passagiersairbag ..................47
13 Opbergvak ........................... 58
14 Munthouder .......................... 58
15 Opbergvak ........................... 58
16 Handschoenenkastje ...........58
17 Kledinghaak ......................... 10
18 Verwarming en ventilatie ......87
19 Alarmknipperlichten ..............84
20 Centrale vergrendeling .........21
Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 30
Verwarmbare achterruit ........32Geautomatiseerde
versnellingsbak,
winter- en beladingsmodus . 103
Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................108
21 Schakelhefboom,
handgeschakelde
versnellingsbak ...................100
Geautomatiseerde
versnellingsbak ...................100
22 Stekkerdoos .......................... 67
Aansteker .............................. 67
23 Contactslot met stuurslot ......97
24 Stuurwiel instellen .................63
25 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 63
Cruisecontrol ...................... 108
26 Park pilot met
ultrasoonsensoren .............111
Instellen koplampreikwijdte ..83
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) ..............107
Traction Control-systeem ....106
64Instrumenten en bedieningsorganenClaxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolomBepaalde functies van het infotain‐
ment-systeem kunnen ook via de
toetsen op de stuurkolom worden be‐
diend.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersK=intervalschakeling1=langzaam2=snel
Niet inschakelen wanneer de voorruitbevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Automatische wisfunctie met
regensensorK=automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwissers aan.
Na het uitschakelen van het contact moet automatisch wissen steeds op‐nieuw worden geselecteerd.
Instrumenten en bedieningsorganen65
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:geringe
gevoelig‐
heid=stelwiel omlaag‐
draaienhoge
gevoelig‐
heid=stelwiel omhoog‐
draaien
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort
trekken=wisser maakt één en‐
kele slaglang
trekken=wisser maakt meer‐
dere slagenAchteruitwisser/-sproeier
Draaien:
0=uite=wisser werktf=er wordt sproeiervloeistof te‐ gen de achterruit gespoten
70Instrumenten en bedieningsorganen
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt. Ver‐
mijd bijvullen met kleine hoeveelhe‐
den (bijv. minder dan 5 liter), om ze‐
ker te zijn van een nauwkeurige af‐
lezing.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Peilsensor motorolie De bewaking van het motoroliepeil is
alleen juist bij een koude motor en als
de auto op een vlakke ondergrond
geparkeerd staat.
Als het minimum motoroliepeil wordt bereikt, verschijnt gedurende
30 seconden na inschakeling van het
contact het bericht OIL op het be‐
stuurdersinformatiecentrum. Motor‐ olie controleren en bijvullen 3 121.Als het oliepil bij het inschakelen van
het contact juist is, verschijnt korte tijd
het bericht OLIEPEIL CORRECT op
het bestuurdersinformatiecentrum.
Als het motoroliepeil boven minimum
is, drukt u binnen 30 seconden na het inschakelen van het contact op de
boordcomputerknop aan het uiteinde
van de ruitenwisserhendel. Het be‐ richt OLIEPEIL verschijnt samen met
de blokjes op het bestuurdersinfor‐
matiecentrum, ter aanduiding van het oliepeil.
Naarmate het oliepeil daalt, worden
de blokjes op het oliepeildisplay ver‐
vangen door streepjes:▢▢▢▢▢▢=Maximumpeil▢▢▢- - -=Tussenpeil- - - - - -=Minimumpeil
Om de aanduiding voor het motoro‐
liepeil te verlaten opnieuw op de knop boordcomputer drukken.
Boordcomputer 3 79.
Service-display
Na het inschakelen van het contact,
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center ver‐
schijnen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende tus‐
senpozen worden gemeld.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 3000 km of twee maanden is,
verschijnt ONDERHOUD OVER in
het driver information center.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐
derhoudsdatum daar is, gaan contro‐
lelampje A en F op de instrumen‐
tengroep resp. het bestuurdersinfor‐
matiecentrum branden en verschijnt
het bijbehorende bericht VERVANG
ZSM DE MOTOROLIE op het be‐
stuurdersinformatiecentrum.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Instrumenten en bedieningsorganen77
SnelheidsbegrenzerU brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control, snelheidsbegrenzer
3 108.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
■ Kilometerteller, dagteller 3 68
■ Brandstofmeter 3 69
■ Peilsensor motorolie 3 70
■ Service-display 3 70
■ Versnellingsbakdisplay 3 71
■ Boordinformatie 3 78
■ Boordcomputer 3 79
Triple-Info-Display
Toont de tijd, buitentemperatuur en
informatie over het infotainment-sys‐
teem.
■ Buitentemperatuur 3 66
■ Klok 3 66
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐teem.
Instrumenten en bedieningsorganen79
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier: ■ Als de sleutel nog in het contact zit.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting.
■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft, de neutrale
stand niet is geselecteerd of het
rempedaal niet wordt bediend.
Motoroliepeil
Als het minimum motoroliepeil wordt
bereikt, verschijnt gedurende
30 seconden na inschakeling van het
contact het bericht OIL op het be‐
stuurdersinformatiecentrum. Oliepeil
controleren 3 121.
Het bericht voor het oliepeil wordt al‐
leen gereset als het contact langer
dan 2 minuten uitgeschakeld is ge‐
weest.
Voor een nauwkeuriger weergave
van het oliepeil moet u de toets aan
het uiteinde van de ruitenwisserhen‐
del binnen 30 seconden na inschake‐ ling van het contact indrukken. Peil‐
sensor motorolie 3 70.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
zijn de volgende functies te selecte‐
ren door de knop op het uiteinde van
de wisserhendel meerdere malen in
te drukken.
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
Rijden en bediening111
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan be‐
halve in noodgevallen niet worden
overschreden.
Als de maximumsnelheid niet kan
worden gehandhaafd, bijv. op een
steile afdaling, knippert de maximum‐
snelheid in het driver information cen‐
ter.
Snelheidslimiet verhogen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de snelheidslimiet gestaag of in
kleine stapjes worden verhoogd door
schakelaar < ingedrukt te houden of
er steeds op te tikken.
Snelheidslimiet verlagen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de snelheidslimiet gestaag of in
kleine stapjes worden verlaagd door
schakelaar ] ingedrukt te houden of
er steeds op te tikken.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door het weer‐
standspunt heen in te trappen. Gedu‐rende deze periode knippert de maxi‐
mumsnelheid in het driver information center.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐
reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Schakelaar § indrukken: De snel‐
heidsbegrenzer wordt gedeactiveerd
en de auto kan normaal worden be‐
stuurd.
De maximumsnelheid wordt opgesla‐ gen en een bijbehorend bericht ver‐schijnt in het driver information cen‐
ter.
Opnieuw activeren
Schakelaar R indrukken: de snel‐
heidsbegrenzerfunctie wordt op‐
nieuw geactiveerd.
Snelheidslimiet wissen
Schakelaar U indrukken: Gele con‐
trolelamp U in de instrumentengroep
dooft.Detectiesystemen
Parkeerhulp
De Park Pilot vereenvoudigt het ach‐
teruit inparkeren door de afstand tus‐ sen de achterkant van de auto en
eventuele obstakels te meten. De be‐
stuurder is en blijft echter verantwoor‐ delijk bij het parkeren.
Het systeem maakt gebruik van vier
ultrasoonsensoren in de achterbum‐
per.
112Rijden en bediening
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐ gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐ signaal geeft aan dat het systeem
klaar is voor gebruik.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt. Is
de afstand kleiner dan 30 cm, dan klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
Uitschakelen
Het systeem kan permanent of tijde‐
lijk uitgeschakeld worden.
Tijdelijk uitschakelen
Systeem tijdelijk uitschakelen door
toets E op het instrumentenpaneel in
te drukken met het contact en de ach‐ teruitversnelling ingeschakeld. Wan‐
neer de achteruitversnelling wordt in‐
geschakeld, klinkt er geen geluidssig‐ naal ter bevestiging.
Het systeem wordt bij het indrukken
van toets E of de volgende keer dat
het contact wordt ingeschakeld, op‐
nieuw geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Systeem permanent uitschakelen
door toets E op het instrumentenpa‐
neel in te drukken en ca.
3 seconden lang ingedrukt te houden
met het contact en de achteruitver‐
snelling ingeschakeld. Het systeem is
daarmee uitgeschakeld en werkt niet.
Wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen ge‐ luidssignaal ter bevestiging.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets E in te drukken en
ca. 3 seconden lang ingedrukt te hou‐ den.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, klinkt er ca. 5 seconden lang
een ononderbroken geluidssignaal bij het inschakelen van de achteruitver‐
snelling. Contact opnemen met een
werkplaats om de oorzaak van de sto‐
ring te laten verhelpen.