Page 113 of 211

Rijden en bediening111Verlengingsmodus
actieradius Als de auto aan het eind van de ac‐
tieradius is, schakelt deze over op de
verlengingsmodus actieradius. In
deze secundaire modus wordt de elektriciteit opgewekt door de brand‐
stofmotor. Door deze secundaire
elektrische energiebron neemt de ac‐ tieradius van de auto toe. De auto
blijft in de verlengingsmodus actiera‐
dius rijden totdat u de auto weer aan‐ sluit op een stopcontact om de hoog‐
spanningsaccu weer op te laden en
de elektrische modus weer te hervat‐ ten.
De hoogspanningsaccu blijft iets ver‐
mogen leveren en samenwerken met
de motor voor eventuele vereiste
piekprestaties, zoals bij het nemen
van een steile helling of bij zeer snel
accelereren. De accu wordt niet op‐
geladen en de elektrische actieradius wordt niet door de motor hersteld.
Bij een storing in de hoogspannings‐
accu in de elektrische modus en in de
verlengingsmodus actieradius kan demotor draaien zonder af te slaan om
de benodigde elektriciteit op te wek‐
ken. De storingsindicatielamp brandt.
Storingsindicatielamp 3 75.
Rijmodi In de elektrische of de verlengings‐
modus actieradius zijn nog andere bedrijfsmodi mogelijk.
Druk steeds op RIJMODUS wanneer
de gewenste rijmodus in het Driver
Information Center (DIC) wordt ge‐
markeerd.
Na 3 seconden wordt de nieuwe rij‐modus actief.
Bij de volgende start wordt de auto
weer in de modus Normaal gezet.
Onder bepaalde omstandigheden zijn
sommige rijmodi wellicht niet beschik‐ baar. De niet beschikbare modus
wordt uitgegrijsd in het DIC-menu en
kan niet worden geselecteerd.
In de modus Sport, Berg of
Stilhouden kan de modus niet blijken
te werken en gaat de auto terug naar
Normaal . De controlelamp gaat uit en
er verschijnt een DIC-bericht.
Driver Information Centre (DIC) 3 80.
Page 114 of 211

112Rijden en bediening
SPORT-modus
In de Sport-modus accelereert de
auto sneller dan in de Normaal-mo‐
dus, maar rijdt deze wellicht minder
efficiënt. Gebruik zoveel mogelijk
Normaal .
Controlelamp Sport 3 77.
Bergmodus
Selecteer de Berg-modus aan het be‐
gin van een rit over steile hellingen of op zeer heuvel- of bergachtig terrein.
In deze modus houdt de hoogspan‐
ningsaccu elektrische reservelading
achter voor betere prestaties op hel‐
lingen. In de Berg-modus accelereert
de auto minder snel. De Berg-modus
beïnvloedt de normale remkracht van de auto in steile afdalingen niet.
Als u heuvelachtig terrein verwacht,
raden wij u aan om de Berg-modus
ten minste 20 minuten vóór het rijden
op steile hellingen in te schakelen. Zo kan de auto voldoende accuoplaadre‐
serve opbouwen.Bij het niet selecteren van de Berg-
modus onder deze omstandigheden
kan het aandrijfvermogen afnemen
en kan het motortoerental hoger wor‐
den.
Controlelamp Berg 3 77.
Hold-modus De Stilhouden -modus is alleen be‐
schikbaar als de auto in de elektri‐
sche modus staat. In deze modus
wordt de resterende acculading voor
de bestuurder in een reserve gezet voor gebruik naar wens. In deze mo‐
dus rijdt de auto in de verlengingsmo‐
dus actieradius en blijft de accuoplaa‐
dreserve even groot.
In de hold-modus accelereert of remt
de auto normaal.
Controlelamp Stilhouden 3 77.
Onderhoudsmodi
Onderhoudsmodus motor
In de onderhoudsmodus motor werkt
de motor na ong. zes weken zonder
of met uiterst weinig motoractiviteit
om deze in een goede staat te hou‐den. In de onderhoudsmodus motor
moet de motor gedwongen draaien,
zelfs als er voldoende elektrische ca‐
paciteit is. Als de onderhoudsmodus
motor nodig is, verschijnt het scherm
met de betreffende vraag bij het star‐ ten van de auto op het Colour-Info-
Display.
Bij de optie Ja begint de onderhouds‐
modus van de motor. De motor draait gedurende een bepaalde tijd onon‐
derbroken. Tijdens de onderhouds‐
modus motor verschijnt er een DIC-
bericht ter aanduiding dat het percen‐
tage onderhoudsmodus motor vol‐
tooid is.
Bij de optie Nee verschijnt het scherm
met de vraag om de onderhoudsmo‐
dus motor bij de volgende start van de
Page 115 of 211

Rijden en bediening113
auto. De vraag om de onderhouds‐
modus van de motor kan maar één
dag worden uitgesteld.
Als de vraag om de onderhoudsmo‐
dus motor één dag is uitgesteld, start
de motor bij de volgende start auto‐
matisch. Er verschijnt een meldings‐
scherm onderhoudsmodus motor op
het Colour-Info-Display.
Als de auto tijdens de onderhouds‐
modus motor wordt uitgeschakeld,
start deze bij de volgende rit van de auto. Er verschijnt een bericht teraanduiding dat de onderhoudsmodus
motor actief is.
Als er om de onderhoudsmodus mo‐ tor wordt gevraagd en het brandstof‐
peil laag is, kan de tank in de onder‐
houdsmodus motor leeg raken. Hier‐
door neemt het vermogen af of valt
het weg. Houd de brandstof in de auto op peil om deze operationeel te hou‐
den.
Driver Information Centre (DIC) 3 80.
Brandstofonderhoudsmodus De brandstofonderhoudsmodus
houdt de gemiddelde leeftijd van de
brandstof bij. Oude brandstof kan mo‐
torproblemen veroorzaken. Als de ge‐
middelde leeftijd van de brandstof
door schaars gebruik van de motor ong. meer dan één jaar wordt, start de
motor in de brandstofonderhoudsmo‐
dus om de oude brandstof te gebrui‐
ken. De motor draait tot op het punt
dat u zodanig bijtankt dat de gemid‐
delde leeftijd van de brandstof binnen aanvaardbare grenzen komt. Naar‐
mate er in de brandstofonderhouds‐
modus meer oude brandstof wordt
verbruikt en u meer bijtankt, wordt de
periode tot de volgende brandstofon‐
derhoudsmodus langer. Tijdens de
brandstofonderhoudsmodus kan de
motor aan- en afslaan.
Als de onderhoudsmodus brandstof
nodig is, verschijnt er bij het starten
van de auto een scherm met de vraag
op het Colour-Info-Display.
Bij de optie Ja begint de brandstofon‐
derhoudsmodus. De brandstofonder‐
houdsmodus wordt bij elke keer star‐
ten automatisch geactiveerd totdat u
bijtankt.
Bij de optie Nee verschijnt het scherm
met de vraag om de brandstofonder‐ houdsmodus bij de volgende start
Page 116 of 211

114Rijden en bediening
van de auto. De vraag om de brand‐stofonderhoudsmodus kan maar ééndag worden uitgesteld.
Als de vraag om de brandstofonder‐
houdsmodus één dag is uitgesteld,
start deze bij de volgende start van de
auto en verschijnt het meldingscherm brandstofonderhoudsmodus op het
Colour-Info-Display.
Als er om de brandstofonderhouds‐
modus wordt gevraagd en het brand‐
stofpeil laag is, kan de tank in de brandstofonderhoudsmodus leeg ra‐
ken. Hierdoor neemt het vermogen af
of valt het weg. Houd de brandstof in
de auto op peil om deze operationeel te houden.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Elektrische aandrijving
BedieningDe auto gebruikt een elektrische aan‐
drijving. De schakelhendel zit op de
console tussen de stoelen.
P (parkeerstand): deze stand ver‐
grendelt de voorwielen. Dit is de aan‐
bevolen stand voor het starten van
het aandrijvingssysteem omdat de
auto niet gemakkelijk kan bewegen.
Page 117 of 211

Rijden en bediening1159Waarschuwing
Uitstappen is gevaarlijk als de
schakelhendel niet goed op P
staat en de handrem niet stevig
aangetrokken is. De auto kan in
beweging komen.
Stap niet uit als het aandrijvings‐ systeem nog werkt, de auto kan
plotseling in beweging komen. U
of anderen kunt/kunnen letsel op‐
lopen. Trek altijd de handrem aan
en zet de schakelhendel op P om
te voorkomen dat de auto in be‐
weging komt, zelfs als u op een ef‐ fen ondergrond staat.
Zet de schakelhendel voor het starten
van het aandrijvingssysteem goed in
P . De auto is uitgevoerd met een
schakelblokkering voor de elektrische aandrijving. Trap eerst het rempedaal
geheel in en druk daarna op de knop
op de schakelhendel voordat u bij in‐
geschakeld contact uit P schakelt. Als
u niet uit P kunt schakelen, duwt u
minder hard op de schakelhendel en
drukt u deze daarna bij nog steeds in‐
getrapt rempedaal helemaal op P.
Druk daarna op de knop op de scha‐
kelhendel en schakel een andere ver‐ snelling in.
Let op
Raadpleeg een werkplaats wanneer
het inschakelen van de stand P
voortdurend problemen oplevert.
Let op
De schakelblokkering werkt altijd,
behalve wanneer de 12 V-accu ge‐
heel of bijna ontladen is.
Probeer de 12 V-accu op te laden of
starthulp te gebruiken.
Starthulp gebruiken 3 180.
R (achteruit): gebruik deze versnel‐
ling voor achteruitrijden.Voorzichtig
Bij inschakelen van R terwijl u
vooruit rijdt, kan de elektrische
aandrijving beschadigd raken.
Schakel R alleen in als de auto ge‐
stopt is.
N (neutraalstand): in deze stand is het
aandrijfsysteem niet met de wielen
verbonden.
D (rijden): deze stand is voor regulier
rijden. Hierin rijdt de auto het zuinigst.
Als u meer vermogen nodig hebt om
in te halen en de snelheid:
■ minder dan 56 km/u is, trapt u het gaspedaal ong. voor de helft in.
■ ong. 56 km/u of meer is, trapt u het
gaspedaal geheel in.Voorzichtig
Als de auto langzaam lijkt op te
trekken of bij het verder intrappen
van het gaspedaal niet reageert,
rijd dan niet door, omdat de elek‐
trische aandrijving beschadigd
kan raken.
De hulp van een werkplaats inroe‐ pen.
L (laag): in deze stand rijdt de auto
langzamer zonder de remmen te ge‐
bruiken. Gebruik L op zeer steile heu‐
vels, in diepe sneeuw, in modder of bij
veelvuldig stoppen en optrekken.
Page 118 of 211

116Rijden en bedieningVoorzichtig
Bij doorslaan van de wielen of het
bergop "vasthouden" van de auto
met alleen het gaspedaal kan de
elektrische aandrijving bescha‐
digd raken. Laat de banden niet
doorslaan als u vast zit. Houd de auto bij het stoppen bergop alleen met de rem op zijn plaats.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐ hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig bedient. Hier‐
voor is aanzienlijk meer kracht nodig.
De remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een
werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde auto verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 76.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 77.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
Page 119 of 211

Rijden en bediening117weg. De auto is bij een noodstopmogelijk niet meer bestuurbaar en
kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem Elektrische handrem
9 Waarschuwing
Trek ongeveer één seconde aan
schakelaar m, de elektrische
handrem werkt automatisch op de juiste kracht. Voor de maximale
kracht, bijv. bij het parkeren op
een helling, trekt u tweemaal aan
de schakelaar m.
De elektrische handrem is aange‐ trokken wanneer controlelamp P
oplicht 3 76.
U kunt de elektrische handrem acti‐
veren, zelfs als de ontsteking is uit‐
geschakeld. Voorkom herhaaldelijk
in- en uitschakelen van de elektrische handrem bij uitgeschakeld contact
om ontladen van de 12 V-accu te voorkomen.
Bij onvoldoende elektrisch vermogen
kan de elektrische handrem niet wor‐
den aangetrokken of losgezet.
Kijk vóór het uitstappen naar de con‐
trolelamp P ter controle dat de hand‐
rem aangetrokken is 3 76.
Elektrische handrem aantrekken
Trek de elektrische handrem als volgt aan:
1. Zorg ervoor dat de auto geheel stil
staat.
2. Trek gedurende ong. één seconde aan schakelaar m.
Na het geheel aantrekken van de
elektrische handrem gaat de contro‐
lelamp P knipperen en vervolgens
branden.
Als de controlelamp P voortdurend
knippert, wordt de elektrische hand‐
rem slechts deels aangetrokken of is
er een probleem met de elektrische
handrem. Er verschijnt een bericht op het DIC. Zet de elektrische handrem
los en probeer deze weer aan te trek‐
ken. Raadpleeg een werkplaats als
de controlelamp P niet oplicht of blijft
knipperen.
Rijd niet als controlelamp P knippert
3 76.
Bij het aantrekken van de elektrische
handrem onderweg klinkt er een ge‐
luidssignaal en verschijnt er een be‐ richt op het Driver Information Center
Page 120 of 211

118Rijden en bediening
(DIC). Zo lang u de schakelaar om‐hoog houdt, gaat de auto langzamer
rijden.
Als u de schakelaar m tijdens het
langzamer rijden loslaat, wordt de
handrem losgezet. Bij het omhoog
houden van schakelaar m totdat de
auto stilstaat blijft de elektrische
handrem aangetrokken.
Wanneer de storingslamp elektrische
handrem p brandt, heeft de elektri‐
sche handrem een systeemprobleem
waargenomen en werkt deze in be‐
perkte mate. Til de schakelaar m om‐
hoog en houd deze zo vast om de elektrische handrem aan te trekken
wanneer p brandt totdat controle‐
lamp P blijft branden. Raadpleeg een
werkplaats als controlelamp p
brandt.
Soms kan de elektrische handrem
ondanks dat de auto stilstaat toch au‐
tomatisch worden ingeschakeld. Dit is
normaal en gebeurt om op gezette tij‐ den te controleren of het systeem van
de elektrische handrem goed werkt.Als de elektrische handrem niet kan
worden aangetrokken, moeten de
achterwielen worden geblokkeerd om
wegrollen van de auto te voorkomen.
Elektrische handrem loszetten
Zet de elektrische handrem als volgt
los:
1. Schakel het contact in
2. Houd het rempedaal ingetrapt
3. Druk even op de schakelaar m.
Als de elektrische handrem zonder in‐
getrapt rempedaal probeert los te zet‐ ten, klinkt en een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het DIC. Als P uit is, is de elektrische handrem
losgezet.
Als p brandt, heeft de elektrische
handrem een systeemprobleem
waargenomen en werkt deze in be‐
perkte mate. Druk de schakelaar m
omlaag en houd deze zo vast om de
elektrische handrem los te zetten
wanneer p brandt totdat controle‐
lamp P dooft. Raadpleeg een werk‐
plaats als de lamp blijft branden.Let op
Bij het rijden met aangetrokken
handrem kunnen de remmen over‐
verhit raken en kunnen onderdelen
van het remsysteem voortijdig ver‐
slijten of beschadigd raken. Contro‐
leer vóór vertrek of de handrem ge‐
heel losgezet is en of controlelamp
P uit is.
Elektrische handrem automatisch
loszetten
De elektrische handrem wordt auto‐
matisch losgezet wanneer de motor
draait, u een versnelling inschakelt en u wegrijdt. Trek bij een aangetrokken
elektrische handrem niet te snel op.
Zo slijt de voering van de handrem
minder snel.
Elektrische handrem P, controlelamp
3 76.
Storing elektrische handrem p, con‐
trolelamp 3 76.
Driver Information Centre (DIC) 3 80.