Page 73 of 211

Instrumenten en bedieningsorganen71Efficiencymeter
Deze meter is een handleiding voor
efficiënt rijden door de bal groen en in
het midden van de meter te houden.
De bladeren draaien niet meer als de auto stopt of als de bal van het mid‐
den van de meter af gaat.
Onzuinig accelereren blijkt als het
rondje geel wordt en zich boven het
midden van de meter beweegt.
Agressief remmen blijkt als het rondje geel wordt en zich onder het midden
van de meter beweegt.
Zuinig rijden 3 105.
Afhankelijk van de instelling kan deze
meter worden verborgen en worden
vervangen door de brandstofmeter of
de accumeter.
Driver Information Centre (DIC)
3 80.
Actieradius totaal
Toont de actieradius totaal als com‐
binatie van de elektrische en de
brandstofactieradius.
Zuinig rijden 3 105.
Service-display
Het controlesysteem oliekwaliteit
toont het percentage van de reste‐
rende levensduur van de olie.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven vervan‐
gingsinterval van de motorolie en het
oliefilter aanzienlijk variëren.
Bij het verversen van de olie moet het
systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver In‐
formation Centre. Laat de motorolie en het filter binnen 1000 km door een
werkplaats verversen/vervangen.
Driver Information Centre 3 80
Service-informatie 3 188.
Page 74 of 211
72Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren. Bij het inschake‐
len van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood=gevaar, belang‐
rijke herinneringGeel=waarschuwing,
aanwijzing, storingGroen=inschakelbevesti‐
gingBlauw=inschakelbevesti‐
gingWit=inschakelbevesti‐
ging
Page 75 of 211
Instrumenten en bedieningsorganen73
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 76 of 211

74Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in dedakconsole
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Knippert
Controlelamp knippert bij ingescha‐ kelde richtingaanwijzer of alarmknip‐
perlichten.
Knippert snel: storing in een richting‐
aanwijzer of de bijbehorende zeke‐
ring.
Vervangen van lampen 3 158.
Zekeringen 3 161.
Richtingaanwijzers 3 92.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de
stoel bezet is.
Als er een voorwerp op de stoel wordt gelegd, kan de gordelverklikker van
de passagiersstoel ook gaan bran‐
den.
Brandt
Brandt nadat de waarschuwingslam‐
pen voor de betreffende voorstoel
enige tijd hebben geknipperd, totdat
de veiligheidsgordel is omgedaan.
Knippert
Tot een bepaalde tijd nadat het con‐
tact is ingeschakeld.
Gordelstatus op de achterbank
6 knippert of brandt.Brandt
Na het starten van de motor gedu‐
rende minimaal 35 seconden totdat
de veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Na het omdoen van de passagiers‐
veiligheidsgordels wordt de bijbeho‐
rende veiligheidsgordellamp groen.
Knippert
Als een passagier op de tweede rij onderweg zijn/haar veiligheidsgordel weer losmaakt, knippert het bijbeho‐
rende veiligheidsgordelsymbool en‐
kele seconden rood en kan er een ge‐
luidssignaal klinken.
Veiligheidsgordel omdoen 3 43.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het starten van de auto brandt de controlelamp enkele seconden.
Brandt deze niet, dooft deze niet na
een paar seconden of licht deze tij‐
dens het rijden op, dan is er een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
Page 77 of 211

Instrumenten en bedieningsorganen75
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een on‐
geval.
Bij een eventueel probleem met het airbagsysteem kan er ook een bericht op het Driver Information Center
(DIC) verschijnen.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 42, 3 45.
Driver Information Centre (DIC)
3 80.
Airbag-deactivering
V brandt geel.
De front- en knieairbags voor de pas‐ sagier voorin worden geactiveerd.
W brandt geel.
De front- en knieairbags voor de pas‐ sagier voorin worden gedeactiveerd
3 50.9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde
front- en knieairbag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde front- en
knieairbag.
Als beide statusindicatielampjes na
een paar seconden aan blijven of als
er helemaal geen lampjes branden, is er wellicht een probleem met de ver‐lichting of de deactiveringsschakelaar van de airbag. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Lamp blijft aan of licht onderweg
op
1. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐
dere weggebruikers te hinderen.
2. Stop, schakel de ontsteking uit. 3. De hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Bij rijden met dit lampje aan kan de
12 V-accu ontladen raken.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt alleen in de
onderhoudsmodus Brandt ter controle of de modus al‐
leen-onderhoud werkt. Raadpleeg
een werkplaats als een storing wordt vastgesteld.
Aan/Uit-knop 3 106.
Page 78 of 211

76Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt als het contact aan is
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Zo kunt u wellicht een storing in het
emissiesysteem verhelpen:
■ Controleer of de brandstofdop goed
aangebracht is.
■ Controleer of de brandstof van goede kwaliteit is.
Raadpleeg onmiddellijk een werk‐
plaats als de lamp in geen van de bo‐
venstaande gevallen dooft.
Knippert als het contact aan is
De motor slaat over. Laat het gaspe‐
daal los, matig uw snelheid en/of ver‐
mijd steile hellingen totdat het knip‐
peren stopt.
Als het lampje blijft knipperen: 1. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
2. Stop, schakel de ontsteking uit.
3. Wacht ten minste 10 seconden en
schakel het contact weer in.Raadpleeg een werkplaats als de
lamp nog steeds blijft knipperen.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt nadat het contact is ingescha‐ keld. Het remvloeistofpeil is te laag of
er is een ander probleem met het
remsysteem.
Remvloeistofpeil 3 155.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Elektrische handrem
P brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 117.
Knippert
Als P na het loszetten van de hand‐
rem of onderweg knippert, moet u niet
verder rijden en onmiddellijk een
werkplaats raadplegen.
Elektrische handrem
defect
p brandt geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐ maal 3 117.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Er kan een foutmelding op het Driver Information Center verschijnen.
Driver Information Centre (DIC)
3 80.
Page 79 of 211

Instrumenten en bedieningsorganen77Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐teem is na het doven van de contro‐
lelamp klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Probeer het systeem te resetten.
Reset het systeem als volgt: 1. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
2. Zet de auto in P.
3. Schakel het contact uit.
4. Start de auto opnieuw.
Raadpleeg een werkplaats als de
ABS-controlelamp na het resetten van het systeem blijft branden of on‐
derweg weer oplicht.Antiblokkeersysteem 3 116.
Als de waarschuwingslampen van het ABS en het reguliere remsysteemgaan branden, is er wellicht een pro‐
bleem met het remsysteem en het an‐
tiblokkeersysteem.
Laat de auto wegslepen naar de
werkplaats.
Slepen 3 183.
SPORT-modus Sport licht op als de SPORT-modus
wordt geselecteerd.
SPORT-modus 3 111.
Bergmodus Berg licht op als de bergmodus wordt
geselecteerd.
Bergmodus 3 111.
Hold-modus Stilhouden licht op als de hold-modus
wordt geselecteerd.
Hold-modus 3 111.Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Bij het starten van de auto licht dit lampje kort geel op. Raadpleeg een
werkplaats als dat niet het geval is.
Als het systeem normaal werkt, gaat
het lampje uit.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en isgebruiksklaar.
Knippert geel
Het systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 130.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
a brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Page 80 of 211

78Instrumenten en bedieningsorganenElektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐
der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief en helpt de be‐
stuurder bij het goed besturen van de auto onder lastige omstandigheden.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 120, Traction Control-sys‐
teem 3 119.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt als de auto een probleem met het koelvloeistofsysteem heeft.
Bij het oplichten van de controlelamp
klinkt er een waarschuwingszoemer.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem A brandt of knippert geel.
Brandt
De spanning van een of meerdere
banden is aanzienlijk te laag. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem. Na ong.
1 minuut brandt de controlelamp con‐
tinu. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Motoroliedruk I brandt rood.
Brandt korte tijd als de auto wordt ge‐
start.Voorzichtig
Bij niet regelmatig controleren van
de motorolie of een te laag moto‐
roliepeil kan de motor beschadigd raken. Controleer het oliepeil zospoedig mogelijk. Voeg zo nodig
olie bij, maar roep als de olie op peil is en de oliedruk nog steeds
laag is de hulp van een werkplaats in. Houd u voor het verversen van
motorolie altijd aan het onder‐
houdsschema.