Page 89 of 211

Instrumenten en bedieningsorganen87
Autom. ventilatorsnelheid
Bij Autom. ventilatorsnelheid wordt de
automatische ventilatorsnelheid aan‐ gepast aan de gewenste interieur‐
temperatuur. Kies een aanjager‐
stand:
Hoog: Hogere snelheid.
Middelhoog: Gematigde snelheid.
Laag: Lagere snelheid.
Autom. stoelverwarming
Na het activeren wordt de toets voor
automatisch verwarmde stoelen op
het aanraakscherm gemarkeerd.
Deze functie activeert automatisch de
functie verwarmde stoelen op basis
van de temperatuur van het interieur. Autom. stoelverwarming kan met de
knoppen voor de verwarmde stoelen
op het instrumentenbord worden uit‐
geschakeld.
Automatische ontwaseming
Na het activeren en bij een hoge
luchtvochtigheid regelt de klimaatre‐
geling de buitenluchtinlaat, de airco of de warmte zodanig dat het systeem
ontwasemt. De ventilator gaat wel‐licht sneller draaien. Als de luchtvoch‐
tigheid afneemt, gaat het systeem te‐
rug naar de eerdere stand.
Motoronderst. verwarming aangesl.
Selecteer één van de volgende op‐
ties:
■ Bij lage buitentemperaturen : voor
starten van de motor bij +2°C of la‐
ger
■ Bij zeer lage buitentemperaturen :
voor starten van de motor bij
-10°C of lager
Motorondersteunde verwarming
Met deze instelling kan Motoronders‐
teunde verwarming worden in- of uit‐
geschakeld.
Deze functie activeert of deactiveert
Motoronderst. verwarming aangesl.
wanneer de stekker van de auto aan‐ gesloten is. Een andere instelling
wordt niet eerder actief dan nadat de
auto eerst uitgeschakeld is.Comfortinstellingen
Selecteer het menu Comfortinstellin‐
gen en de volgende opties verschij‐
nen:
■ Volume geluidssignaal
■ Volumeknop
■ Pop-up energieoverzicht exit
■ Pers. inst. voor bestuurder
■ Diefst.alarm oplaadkabel
■ Alarm lage acculading
Volume geluidssignaal
Met deze instelling kunt u het volume
van het geluidssignaal op normaal of
op hoog zetten.
Volumeknop
Zo klinkt er een toon wanneer u via
het Infotainmentsysteem een optie
selecteert.
Pop-up energieoverzicht exit
Met deze instelling kan Pop-up ener‐
gieoverzicht exit worden in- of uitge‐
schakeld.
Page 90 of 211

88Instrumenten en bedieningsorganen
Pers. inst. voor bestuurder
Met deze instelling kan de bestuurder zijn favorieten in de radio opslaan.
Diefst.alarm oplaadkabel
Met deze instelling kan Diefst.alarm
oplaadkabel worden in- of uitgescha‐
keld.
Alarm lage acculading
Met deze instelling kan Alarm lage
acculading worden in- of uitgescha‐
keld.
Talen (Languages) Met deze instelling kunt u de gewen‐ste taal selecteren.
Buitenverlichting
Selecteer het verlichtingsmenu en de
volgende opties verschijnen:
■ Duur tijdens uitstappen
■ Buitenverlichting bij ontgr.
Duur tijdens uitstappen
Hier kunt u selecteren hoelang het
dimlicht blijft branden als u uit de auto
stapt en het buiten donker is.De beschikbare opties zijn:
■ Uit
■ 30 seconden
■ 1 minuut
■ 2 minuten
Buitenverlichting bij ontgr.
Zo kan de contourverlichting worden
in- of uitgeschakeld: Na het inscha‐
kelen gaan het dimlicht, de stadslich‐
ten, achterlichten, kentekenplaatver‐
lichting en de achteruitrijlichten bran‐
den als u op de handzender op
( drukt.
Portiervergrendeling
Selecteer Portiervergrendeling en de
volgende opties verschijnen:
■ Automatische portiervergr.
■ Geen vergr. bij portier open
■ Vertr. portiervergrendeling
Automatische portiervergr.
Na het activeren van deze functie
worden alle portieren na het uitscha‐
kelen van P (parkeerstand) vergren‐
deld.De beschikbare opties zijn:
■ Aan
■ Uit
Geen vergr. bij portier open
Na het activeren voorkomt deze in‐
stelling dat het bestuurdersportier
wordt ontgrendeld totdat de deur
wordt gesloten. Na het activeren van deze functie is het menu Vertr. por‐
tiervergrendeling niet beschikbaar.
Vertr. portiervergrendeling
Na het activeren vertraagt deze func‐
tie het vergrendelen van de portieren. Negeer de vertraging door op de
schakelaar elektrische portierver‐
grendeling te drukken.
De beschikbare opties zijn: ■ Aan
■ Uit
Page 91 of 211

Instrumenten en bedieningsorganen89
Met handzender vergrendelen,
ontgrendelen, starten
Selecteer Vergr., ontgr., start op
afstand en de volgende opties ver‐
schijnen:
■ Feedb. vergr. op afstand
■ Feedback ontgrendeling op afstand
■ Portier ontgrendelen op afstand
■ Waarsch. afst. bed. in auto
■ Passieve portierontgr.
■ Passieve portiervergr.
Feedb. vergr. op afstand
Na het activeren knippert de rijver‐
lichting bij het ontgrendelen van de
auto met de handzender.
Feedback ontgrendeling op afstand
Met deze instelling bepaalt u welke
portieren worden ontgrendeld als u
op de handzender op ( drukt.
De beschikbare opties zijn: ■ Alle portieren
■ Bestuurdersportier
Bij de optie Alle portieren worden alle
portieren ontgrendeld.Bij Bestuurdersportier wordt bij de
eerste druk op ( alleen het bestuur‐
dersportier ontgrendeld. Bij de
tweede druk op ( binnen
5 seconden na de vorige keer druk‐ ken worden alle portieren ontgren‐ deld.
Passieve portierontgr.
Met deze instelling bepaalt u welke
portieren worden ontgrendeld met de knop op de portierkruk buiten.
De beschikbare opties zijn: ■ Alle portieren
■ Bestuurdersportier
Passieve portiervergr.
Met deze instelling kunt u passief ver‐
grendelen in- of uitschakelen en het
type gegeven terugkoppelsignaal se‐
lecteren.
De beschikbare opties zijn: ■ Uit
■ Aan
■ Claxon bij passieve vergrendelingWaarsch. afst. bed. in auto
Na het activeren piept de claxon drie
keer snel achter elkaar wanneer de
handzender in de auto wordt gelaten.
Fabrieksinstellingen herstellen
Met deze instelling worden de per‐
soonlijke instellingen van de auto te‐
ruggezet op fabrieksinstellingen.
Page 92 of 211

90VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 90
Binnenverlichting .........................93
Verlichtingsfuncties ......................95Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai aan het stelwiel:
AUTO=automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslicht.m=activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO..8=zijmarkeringslichten9=dimlichtAchterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van het contact
terwijl de motor draait, schakelt het
systeem in functie van het omge‐ vingslicht tussen het dagrijlicht en het
dimlicht.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Als het dagrijlicht werkt, worden de
achterlichten en de stadslichten uit‐
geschakeld.
Als het contact aan staat en de auto
stopt, kunt u de dagrijverlichting uit‐
schakelen door de schakelhefboom in P te zetten. Totdat u de schakel‐
hefboom uit P schakelt, blijft de dag‐
rijverlichting uit. Schakel het dimlicht
waar nodig te allen tijde in.
Page 93 of 211

Verlichting91
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de AUTO-modus
niet goed werkt.
Automatische verlichting activeren
Bij weinig licht wordt het dimlicht in‐
geschakeld.
Ook worden na het activeren van de
voorruitenwissers het dimlicht, de
parkeerlichten en andere rijverlichting
ingeschakeld. De overgangstijd voor
het gaan branden van de lichten wis‐
selt met de snelheid van de ruitenwis‐
sers. Wanneer de ruitenwissers niet werken, gaat deze verlichting uit. Zet
de knop van de rijverlichting op m of
8 om deze functie te deactiveren.
Tunneldetectie
Bij het ingaan van een tunnel wordt
het dimlicht ingeschakeld.Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel
van de richtingaanwijzers.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal
Trek aan de hendel van de richting‐ aanwijzers om een lichtsignaal te ge‐ ven.
Koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet2=alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Page 94 of 211
92VerlichtingAlarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking tre‐ den.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Controlelamp richtingaanwijzer 3 74.
Mistachterlicht
Draai de mistachterlichtband op de
hendel naar r en laat deze los om het
mistachterlicht in of uit te schakelen.
De band keert terug naar de oor‐
spronkelijke stand.
Elke keer bij het starten van de auto
wordt het mistachterlicht automatisch
op uit gezet.
Page 95 of 211

Verlichting93
Het mistachterlicht werkt alleen als dekoplampen en de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn.
Parkeerlichten
Bij het uitschakelen van het contact
kunnen de parkeerlichten aan één
kant worden ingeschakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
De parkeerlichten blijven branden tot‐ dat het contact wordt ingeschakeld of
totdat de hendel van de richtingaan‐
wijzer weer naar de neutrale stand
gaat.Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Elektrische aandrijving 3 114.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen het dimlicht inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenpaneeldisplay
■ Infotainmentdisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai het kartelwiel A omhoog of om‐
laag om de lampen helderder te zet‐
ten of te dimmen.
Page 96 of 211
94VerlichtingPlafondverlichting
Activeren door de volgende toetsen in
te drukken:
w=automatisch in- en uitschakelenu=aanv=uit
Leeslampen
Er zijn leeslampen voor en achter.
De leeslampen werken met s en t
voor de betreffende lamp.
Leeslampen voor
De leeslampen voor zitten in de dak‐
console.
Leeslampen achteraan
De leeslampen achter zitten in de
dakhemel.