Page 65 of 211
Opbergen63Sjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden.
Gevarendriehoek
De gevarendriehoek zit in een op‐
bergvak onder de vloerafdekplaat van
de bagageruimte.
Verbanddoos
De verbanddoos zit in een opbergvak
onder de vloerafdekplaat van de ba‐
gageruimte.
Page 66 of 211

64OpbergenBeladingsinformatie
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ruimte tegen de rugleuningen leg‐
gen. Controleer of de rugleuningen
naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de zwaar‐
ste voorwerpen onderop leggen.
■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐ ruimte vastzetten om glijden tegen
te gaan.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren gekanteld zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐paneel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, de schakelhendel en de
bewegingsvrijheid van de bestuur‐ der niet belemmeren. Geen losse
voorwerpen in het interieur leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd
worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
■ Het monteren van een dakdrager is
niet goedgekeurd voor de Ampera.
■ Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐
laatbare totaalgewicht van de auto
en het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagvermo‐ gen door de gegevens van uw auto
in de tabel Gewichten voorin deze
handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook het
gewicht van de bestuurder (68 kg),
de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
fen (tank voor 90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires ver‐
hogen het leeggewicht.
Page 67 of 211
Instrumenten en bedieningsorganen65Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................65
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................69
Informatiedisplays ........................80
Boordinformatie ........................... 84
Persoonlijke instellingen ..............85Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Infotainmentsysteem, de
cruise control en sommige bestuur‐ dersondersteuningssystemen bedie‐
nen met de knoppen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 122.
Page 68 of 211
66Instrumenten en bedieningsorganenClaxon
Druk op j om te claxonneren.
Gebruik de claxon niet als waarschu‐
wing voetgangersveiligheid.
Waarschuwing voetgan‐
gersveiligheid Met de waarschuwing voetgangers‐
veiligheid kan de bestuurder mensen
waarschuwen die de auto wellicht niet horen naderen.
Druk op 4 en er klinkt korte tijd een
zachte waarschuwingstoon.
De waarschuwing voetgangersveilig‐
heid werkt alleen wanneer de auto
niet in de Park-stand staat P:
Gebruik de waarschuwing voetgan‐ gersveiligheid niet bij wijze van cla‐
xon.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI=snelLO=langzaamINT=intervalwissenOFF=uit
Hendel omlaagduwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Page 69 of 211
Instrumenten en bedieningsorganen67
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval=stelwiel omhoog‐
draaienlang interval=stelwiel omlaag‐
draaienVoorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
De klok verschijnt op het Colour-Info- Display.
Page 70 of 211

68Instrumenten en bedieningsorganen
Klok instellen1. Druk op de knop TP (Tijd pro‐
grammeren) om rechtstreeks
naar de pagina voor het instellen
van de tijd te gaan of druk op de
knop CONFIG en selecteer Tijd
instellen uit de lijst. Draai aan de
knop TUNE/ MENU om door de
beschikbare instelfuncties te bla‐
deren. Druk op de knop TUNE/MENU of druk op de
schermtoets Tijd instellen om an‐
dere opties binnen die functie
weer te geven.
2. Druk op + of - om de uren en mi‐ nuten op de klok hoger of lager te
zetten.
Te selecteren instellingsopties: ■ Tijdnotatie instellen : wijzigt de ure‐
nindicatie tussen 12 uur en 24 uur.
■ Dag + of Dag - : zet de datum op het
Colour-Info-Display later of vroe‐
ger.
■ Display : druk hierop om het weer‐
geven van de tijd op het scherm in of uit te schakelen.Let op
De in het klokmenu ingestelde tijd is de referentie voor vertraagd opladen
van het systeem.
Opladen 3 132.
Persoonlijke instellingen 3 85.
Elektrische aansluitingen
Er bevinden zich 12 V-aansluitingen
in de armsteun met opbergruimte
voor en de vloerconsole middenach‐
ter.
Ook bevindt er zich een 12 V -aanslui‐
ting in het opbergvak in het instru‐
mentenbord.
Page 71 of 211
Instrumenten en bedieningsorganen69
Het maximaal opgenomen vermogenmag niet meer bedragen dan
180 watt.
De 12 V-aansluitingen leveren stroom
als het contact aan is of als de auto in de modus Vertraagde uitschakeling
stroom staat.
Behouden stroom uit 3 107.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluitingen niet beschadigen door
het gebruik van ongeschikte stekkers.Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
De weergegeven maateenheid kan in het Driver Information Center (DIC)
worden gewijzigd 3 80.
Kilometerteller
Geeft de gemeten afstand aan.
De weergegeven maateenheid kan in het Driver Information Center (DIC)
worden gewijzigd 3 80.
Page 72 of 211
70Instrumenten en bedieningsorganenDagteller
Geeft de gemeten afstand weer sinds
de laatste reset.
Reset de dagteller door de toets
SELECT op het bedieningspaneel
van het Driver Information Center (DIC) ingedrukt te houden als trip A of
trip B verschijnt.
De dagteller bevindt zich op het DIC 3 80.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil in de tank en
de actieradius van de brandstof.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Verlengingsmodus actieradius
3 111.
Accumeter
Toont het oplaadniveau en de actie‐
radius van de hoogspanningsaccu.
Elektrische modus 3 110.