Page 17 of 333
15
IN EEN OOGOPSLAG
INSTRUMENTARIUM
Instrumentenpaneel
De alarmknipperlichten
werken ook als het contact
is afgezet.
A.
Brandstofmeter en waarschuwingslampje minimum-
brandstofniveau.
B.
Informatie snelheidsbegrenzer/-regelaar.
C.
Koelvloeistoftemperatuur.
D.
Snelheidsmeter.
E.
Display van het instrumentenpaneel.
F.
Kilometerteller.
G.
Knop voor het resetten van de dagteller.
H.
Toerenteller.
I.
Motorolietemperatuur.
J.
Schakelstand automatische versnellingsbak.
- Bij aangezet contact licht het oranje en rode lampje
op.
- Zodra de motor draait, moeten deze lampjes uit-
gaan.
- Zie het hoofdstuk "Controle", als de lampjes blijven
branden .
Inschakelen alarmknipperlichten
26
114
Page 18 of 333
16
IN EEN OOGOPSLAG
INSTRUMENTARIUM
Bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole is een
hulpmiddel dat u informeert over de
staat van uw banden.
Desondanks moet de bestuurder zelf
opletten en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Energiespaarmodus
Nadat de motor is afgezet, worden
bepaalde functies zoals autoradio,
ruitenwissers, open dak, elektrische
stoelverstelling, telefoon, video, bin-
nenverlichting en elektrisch bedienbare
achterklep maximaal 1 uur gevoed, om
te voorkomen dat de accu leeg raakt.
Bij een lage accuspanning is deze
tijd aanzienlijk korter. Na het verstrijken van deze tijd ver-
schijnt er een melding op het display
van het instrumentenpaneel en wor-
den de actieve functies in een stand-by
stand geschakeld.
Deze functies worden automatisch op-
nieuw geactiveerd als de motor wordt
gestart.
115
198
Page 19 of 333

17
IN EEN OOGOPSLAG
VEILIGHEID INZITTENDEN
Uitschakelen passagiersairbag
vóór
Kinderbeveiliging
Autogordel en passagiersairbag
vóór
Als de autogordel niet is vastgemaakt,
zal het waarschuwingslampje van de
desbetreffende zitplaats gaan branden
of knipperen:
A.
Waarschuwingslampje autogordels voor en/
of achter.
B.
Waarschuwingslampje autogordel linksvoor.
C.
Waarschuwingslampje autogordel rechts-
voor.
D.
Waarschuwingslampje autogordel rechts-
achter.
E.
Waarschuwingslampje autogordel midde-
nachter.
F.
Waarschuwingslampje autogordel linksach-
ter.
G.
Controlelampje passagiersairbag uitgescha-
keld.
H.
Controlelampje passagiersairbag ingescha-
keld.
35, 37-38
Als u op de voorstoel een kinderzitje met
de rugleuning in de rijrichting wilt gebrui-
ken, moet u de passagiersairbag voorin
uitschakelen.
Dat gaat als volgt:
)
Zet het contact uit en steek de sleutel
in de schakelaar I
.
)
Draai de sleutel in de stand “ OFF
”: de
passagiersairbag is uitgeschakeld.
Het controlelampje passagiersairbag uit-
geschakeld G
brandt als het contact is
aangezet.
123
Hiermee kan de ruitbediening en de be-
diening van het portierslot van de ach-
terportieren worden geblokkeerd. U kunt
deze elektrische beveiliging inschakelen
door de toets J
in te drukken.
Als deze functie wordt ingeschakeld,
verschijnt een melding op het display
van het instrumentenpaneel en gaat het
controlelampje op de toets J
branden.
113
Page 20 of 333

!!!
18
IN EEN OOGOPSLAG
Elektrisch bediende handrem
Laat kinderen niet alleen in de
auto wanneer het contact is
aangezet: zij zouden de hand-
rem kunnen vrijzetten.
Hill Holder
Handmatige werking
Het HANDMATIG aantrekken/vrijzetten
van de handrem is altijd mogelijk door
aan hendel B
te trekken en het rempe-
daal in te trappen.
Vergewis u ervan,
voordat u de auto
verlaat, dat het waar-
schuwingslampje A (!)
(rood) van de handrem op het instru-
mentenpaneel permanent brandt en
dat het waarschuwingslampje P
(rood)
van de hendel B
brandt.
Trek handmatig de handrem
aan voordat u bij draaiende mo-
tor de auto verlaat. Verlaat de auto niet wanneer de
hill holder in werking is. Om het wegrijden op een helling te ver-
gemakkelijken is uw auto uitgerust met
een systeem waarmee de auto tijdelijk
(ongeveer 2 seconden) op zijn plaats
kan worden gehouden.
Deze functie is alleen actief als:
- de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingetrapt.
- de auto op een helling staat die aan
bepaalde voorwaarden voldoet.
- het bestuurdersportier is gesloten. Vergewis u ervan,
voordat u de auto
verlaat, dat het waar-
schuwingslampje A (!)
(rood) van de handrem op het instru-
mentenpaneel permanent brandt en
dat het waarschuwingslampje P
(rood)
van de hendel B
brandt.
Automatische werking
De handrem wordt bij het wegrijden
automatisch en geleidelijk vrijgezet.
Bij stilstaande auto wordt de handrem
automatisch aangetrokken na het af-
zetten van de motor.
COMFORTABEL RIJDEN
128
134
127
Page 21 of 333

19
IN EEN OOGOPSLAG
Dit systeem zorgt ervoor dat de snelheid van
de auto constant op een door de bestuurder
geprogrammeerde waarde gehouden wordt.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem biedt de mogelijkheid om
een maximumsnelheid in te stellen.
De ingestelde snelheid moet hoger
dan 30 km/h
zijn. De snelheidsregelaar werkt alleen in
de hoogste versnellingen.
De in-
gestelde snelheid moet hoger dan
40 km/h
zijn.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Op het instrumentenpaneel wordt weer-
gegeven of de functie snelheidsbegren-
zer of snelheidsregelaar is geselecteerd.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
“ LIMIT
”: activeren van de snel-
heidsbegrenzer.
“ SET +
”: verhogen van de
maximumsnelheid.
“ SET -
”: verlagen van de maxi-
mumsnelheid.
Onderbreken of hervatten.
Uitzetten.
De gekozen snelheid is opge-
slagen. “ SET
”: opslaan van de
snelheid (systeem op
pauze). “ CRUISE
”: activeren van de
snelheidsregelaar.
“ SET +
”: verhogen van de op-
geslagen snelheid (systeem op
ON).
“ SET -
”: verlagen van de opge-
slagen snelheid (systeem op
ON).
Onderbreken of hervatten.
Uitzetten.
COMFORTABEL RIJDEN
150
152
Page 22 of 333