Page 153 of 333

IX
151
RIJDEN
De snelheidsbegrenzer, die geen
invloed heeft op het remsysteem
van de auto, is bij een steile afda-
ling of een te snelle acceleratie niet
altijd in staat de ingestelde snel-
heid te handhaven.
Bij het gebruik van andere dan door
CITROËN goedgekeurde matten
bestaat de kans dat het intrappen
van het gaspedaal gehinderd wordt
en de werking van de snelheidsre-
gelaar belemmerd wordt.
De door CITROËN goedgekeurde
matten hebben een derde bevesti-
gingspunt bij de pedalen waardoor
ze de beweging van de pedalen
niet kunnen hinderen.
Onderbreken / hervatten
)
Druk op de toets 3
.
Bij deze handeling wordt de informa-
tie “ PAUSE
” op het instrumentenpa-
neel weergegeven bij A
.
Deze handeling annuleert de inge-
stelde maximumsnelheid niet; op
het instrumentenpaneel bij A
wordt
deze nog steeds weergegeven.
Ingestelde snelheid
overschrijden
Het gaspedaal heeft aan het einde
van de slag een mechanisch “zwaar
punt”. Door het pedaal volledig in te
trappen kunt u op elk gewenst mo-
ment de ingestelde maximumsnel-
heid overschrijden. Gedurende de
tijd dat de maximumsnelheid wordt
overschreden, knippert de weerge-
geven snelheid bij A
. De snelheids-
begrenzer treedt automatisch weer
in werking als u het gas loslaat en
de rijsnelheid weer onder de inge-
stelde waarde komt.
De snelheid knippert ook als de be-
grenzer niet in staat is de ingestelde
snelheid te handhaven (bij een stei-
le afdaling of een te snelle accele-
ratie).
Laat om de begrenzer weer te acti-
veren het gas los, zodat de snelheid
weer onder de ingestelde waarde
komt.
Functie uitschakelen
)
Door op toets 5
te drukken.
)
Door de functie snelheidsbe-
grenzer te selecteren.
)
Door de motor af te zetten.
Storing
Als er een storing in het systeem
optreedt, verschijnt er een bericht
op het display, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het controlelampje
SERVICE
branden.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
fi ceerde werkplaats.
Page 154 of 333

IX
152
RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
Dit systeem stelt u in staat om con-
stant met een door u ingestelde
snelheid te rijden zonder het gaspe-
daal aan te raken.
Dit systeem kan handmatig wor-
den ingeschakeld vanaf 40 km/h en
wanneer:
- u minimaal de vierde versnelling
hebt ingeschakeld bij een hand-
geschakelde versnellingsbak,
- minimaal de tweede versnelling
is ingeschakeld bij een automa-
tische versnellingsbak.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De informatie over het systeem wordt
op het instrumentenpaneel bij A
weergegeven.
Instellen
)
Druk op toets 4
om de snelheids-
regelaar “ CRUISE
” te selecte-
ren.
Bediening op het stuurwiel
De toetsen van de snelheidsregelaar
bevinden zich op het linker gedeelte
van het stuurwiel. De selectie wordt bevestigd door de
weergave van de functie op het in-
strumentenpaneel bij A
.
Bij het selecteren van de functie is er
geen kruissnelheid opgeslagen.
Druk op toets 1
of 2
wanneer u de
gewenste snelheid met behulp van
het gaspedaal hebt bereikt. De
kruissnelheid wordt dan opgeslagen
en de regelaar ingeschakeld. De
snelheid en de informatie “ ON
” wor-
den op het instrumentenpaneel bij A
weergegeven.
Aanpassen van de ingestelde
snelheid bij ingeschakelde
regelaar
U kunt de ingestelde snelheid, weer-
gegeven bij A
, aanpassen door te
drukken op:
- toets 1
, om de snelheid te verho-
gen,
- toets 2
, om de snelheid te verla-
gen.
Druk de toets achter elkaar opnieuw in
om de ingestelde kruissnelheid in stap-
pen van 1 km/h te verhogen. Houd de
toets ingedrukt om de snelheid in stap-
pen van 5 km/h te verhogen. U kunt nu het gaspedaal loslaten. de
auto houdt de gekozen snelheid au-
tomatisch aan.
De snelheid van uw auto kan iets af-
wijken ten opzichte van de gekozen
snelheid.
Als het systeem niet in staat is de
ingestelde kruissnelheid te handha-
ven (bijvoorbeeld bij een steile afda-
ling), zal de snelheid op het display
knipperen. Pas zo nodig uw snel-
heid aan.
Page 155 of 333

IX
!
153
RIJDEN
Gebruik de snelheidsregelaar
alleen als de verkeersomstan-
digheden het rijden met een
constante snelheid toelaten.
Gebruik het systeem niet als
het druk is, op slechte wegen of
wegen met weinig grip, of onder
andere omstandigheden die het rij-
den bemoeilijken.
Blijf attent en houd de auto altijd
onder controle .
Het is raadzaam om uw voeten in
de buurt van de pedalen te hou-
den.
Ingestelde snelheid
overschrijden
Tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar kunt u door het gas-
pedaal in te trappen op elk willekeu-
rig moment de ingestelde snelheid
overschrijden (bijvoorbeeld om in te
halen).
De bij A
weergegeven snelheid
knippert.
Als u vervolgens het gaspedaal los-
laat, vertraagt de auto weer tot de
ingestelde snelheid is bereikt.
Onderbreken/hervatten
)
Door het intrappen van rem- of
koppelingspedaal.
)
Of door het indrukken van toets 3
.
)
Of door het ingrijpen van het
ESP of de ASR.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak wordt de snelheids-
regelaar uitgeschakeld als de ver-
snellingspook in de neutraalstand
staat.
Opnieuw inschakelen
- Door het oproepen van de op-
geslagen snelheid
Druk na het uitschakelen op
toets 3
. Het systeem vertraagt of
versnelt de auto automatisch tot
de opgeslagen kruissnelheid is
bereikt. De opgeslagen snelheid
en de informatie " ON
" worden bij
A
weergegeven.
Als de opgeslagen kruissnelheid
aanzienlijk hoger is dan de ac-
tuele snelheid, versnelt de auto
vlot tot de ingestelde snelheid is
bereikt.
- Door de huidige rijsnelheid te
kiezen
Druk op toets 1
of 2
zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt.
De nieuwe gewenste snelheid
en de informatie " ON
" worden bij
A
weergegeven.
Snelheidsregelaar
uitschakelen
)
Door op de toets 5
te drukken.
)
Door selectie van de functie
snelheidsregelaar.
)
Door de motor af te zetten.
De ingestelde snelheid wordt uit het
geheugen gewist. Bij deze handelingen wordt de infor-
matie “ PAUSE
” bij A
weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Bij deze handelingen wordt de kruis-
snelheid niet gewist; deze blijft zicht-
baar op het instrumentenpaneel.
Storing
Als er een storing in het systeem
optreedt
, verschijnt er een bericht
op het display, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het controlelampje
SERVICE
branden.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Page 156 of 333

IX
154
RIJDEN
LANE DEPARTURE
WARNING SYSTEM (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de
bestuurder onvrijwillig een rijstrook-
markering (doorgetrokken of onder-
broken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sen-
soren in de voorbumper wordt de be-
stuurder gewaarschuwd als de auto
de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snel-
wegen en autowegen.
Activering
)
Druk op de knop: het lampje gaat
branden.
Uitschakelen
)
Druk opnieuw op de knop: het
lampje gaat uit.
De status van het systeem blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Detectie
U wordt gewaarschuwd door het
trillen van de zitting van de bestuur-
dersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrook-
markering wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmar-
kering wordt overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingescha-
keld, en ongeveer 20 seconden nadat
deze is uitgeschakeld, wordt er geen
enkele waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschu-
wing wordt gegeven bij het over-
schrijden van een pijl op de weg
of een niet-offi ciële markering (bijv.
graffi ti).
Storing
In het geval van een storing gaat dit
controlelampje branden vergezeld
van een geluidssignaal en een mel-
ding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats. Het Lane Departure Warning
System is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks waak-
zaam moet blijven en verantwoor-
delijk is.
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de sensoren vuil zijn (mod-
der, sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen
het wegdek en de markeringen.
Page 157 of 333

IX
155
RIJDEN
PARKEERPLAATSASSISTENT
Dit systeem meet de afmetingen
van een parkeerplek tussen twee
auto's of obstakels en geeft informa-
tie over:
- de mogelijkheid om in een leeg
vak te parkeren, rekening hou-
dend met het formaat van de
auto en de ruimte die nodig is
voor de parkeermanoeuvre,
- de moeilijkheidsgraad van het
inparkeren.
Het systeem meet geen parkeervak-
ken op waarvan de afmetingen aan-
merkelijk groter of kleiner zijn dan
uw auto.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje van de parkeer-
plaatsassistent kan drie verschillen-
de toestanden aangeven:
- gedoofd:
de functie is niet inge-
schakeld,
- permanent brandend:
de func-
tie is ingeschakeld, maar er is
nog niet aan de meetvoorwaar-
den voldaan (richtingaanwijzer
niet bediend, snelheid te hoog)
of de meting is beëindigd,
- knipperend:
bezig met meten,
of de melding wordt weergege-
ven. U kunt de functie parkeerplaatsas-
sistent selecteren door de schake-
laar A
in te drukken. Een permanent
brandend controlelampje geeft aan
dat de functie geselecteerd is.
Tijdens de meting verschijnt op het
display van het instrumentenpaneel
de melding "Meting wordt uitge-
voerd -maximumsnelheid 20 km/u".
Page 158 of 333