Page 169 of 288

165
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING IN ESP-ASR/
TRACTION PLUS
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
STORING HILL HOLDER (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Storing in ESP/ASR
/TRACTION PLUS
Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden
en het lampje in de ASR-knop gaat branden, wendt u dan tot
het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
OPMERKING Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan
geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
á
REINIGING VAN ROETFILTER (DPF)
BEZIG (geel)
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden om de bestuurder er op te
wijzen dat het DPF-systeem het regeneratieproces moet
uitvoeren om de verzadiging met verontreinigende stoffen
(partikels) te verhelpen.
Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roetfilter
branden, maar alleen als de rijomstandigheden vereisen dat
de bestuurder er op attent wordt gemaakt. Om het lampje
te laten doven moet de auto doorrijden, totdat het
regeneratieproces is voltooid. Dit duurt gemiddeld 15
minuten.
De optimale omstandigheden om het proces te voltooien,
worden bereikt wanneer de auto 60 km/h rijdt bij een
toerental boven 2000 toeren/min.
Het branden van het lampje duidt niet op een defect aan de
auto. Het is dus niet nodig om de auto naar de garage te
brengen.
Als het lampje gaat branden, verschijnt op het display een
bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
hDe rijsnelheid moet altijd worden aangepast
aan de verkeerssituatie en de
weersomstandigheden en u dient zich altijd aan de
geldende verkeerswetgeving te houden. U kunt de
motor ook uitzetten met een brandend DPF-lampje;
het herhaaldelijk onderbreken van het
regeneratieproces kan echter een vroegtijdige
verslechtering van de motoroliekwaliteit
veroorzaken. Het is daarom aan te raden altijd te
wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de
motor uitzet en de hierboven beschreven
aanwijzingen op te volgen. Het is niet aan te raden
het regeneratieproces van het DPF te voltooien bij
een stilstaande auto.
ATTENTIE!
Tijdens de regeneratie kan de ventilator
worden ingeschakeld.
Page 170 of 288

166
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VERSLETEN REMBLOKKEN
(geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat
branden als de remblokken voor versleten zijn; laat
deze in dat geval zo snel mogelijk vervangen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
d
Storing Hill Holder-systeem
Als het lampje gaat branden, is er een storing in het Hill
Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
STORING PARKEERSENSOREN (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in de
parkeersensoren.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
t
MISTLAMPEN (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor
worden ingeschakeld.
5
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen –
knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer,
als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt
ingedrukt.
F
DIMLICHTEN (groen)
FOLLOW ME HOME (groen)
Dimlichten
Het lampje gaat branden wanneer de dimlichten worden
ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie
“Follow me home” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
Page 171 of 288

167
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGLAAR)
(indien aanwezig) (groen)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als de
draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. Op
enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding op
het display.
Ü
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen –
knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer,
als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt
ingedrukt.
D
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt
ingeschakeld.
1
STORING STUURBEKRACHTIGING
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden, de melding op het display blijft
weergegeven en er een akoestisch signaal (zoemer) klinkt,
dan werkt de stuurbekrachtiging niet en is meer kracht nodig
voor het draaien van het stuur. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
g
Page 172 of 288

168
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEPERKTE ACTIERADIUS
(uitvoeringen met multifunctioneel display)
Op het display verschijnt een melding om de gebruiker te
waarschuwen als de actieradius van de auto kleiner wordt
dan 50 km.
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
Op het display verschijnt een melding als de ingestelde
snelheidslimiet wordt overschreden (zie “Multifunctioneel
display” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op het display verschijnt een speciaal bericht naast de
waarschuwingen voor geprogrammeerde onderhoud en dit
bericht verdwijnt pas na afloop van een vervaltermijn. Het
lampje dooft nadat de onderhoudswerkzaamheden door het
Fiat-servicenetwerk zijn verricht of na 1000 km voor de
volgende onderhoudsbeurt.
DAGVERLICHTING DEFECT
(met herconfigureerbare multifunctionele display)
Het display geeft het speciale bericht weer en de icoon
buitenverlichting defect gaat branden wanneer een defect aan
de dagverlichting is vastgesteld. STORING AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK/
MAXIMUM OLIETEMPERATUUR IN
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
(rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden
moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat knipperen (op
het display verschijnt ook een melding en er klinkt een
akoestisch signaal) als er een storing is in de versnellingsbak
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat constant branden
(op het display verschijnt ook een melding en er klinkt een
akoestisch signaal) bij een te hoge temperatuur van de
transmissie-olie.
KANS OP GLADHEID
Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan
3 °C, dan knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven
dat er kans op gladheid bestaat.
Op het display verschijnt een bijbehorende melding (alleen bij
uitvoeringen met multifunctioneel display). STORING AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING (rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als er een storing is in de
automatische niveauregeling.
Œ
t
Page 173 of 288

F0N0075mfig. 157F0N0076mfig. 158169
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MOTOR STARTEN
NOODSTART
Als het lampje
Yop het instrumentenpaneel constant blijft
branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 157-158
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een
hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de
lege accu. Het is raadzaam de accu door het Fiat
Servicenetwerk te laten controleren/vervangen.
NOODGEVALLEN
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding
vermeld staat. U kunt ook de site www.fiat.com raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het
Fiat Servicenetwerk.
Laat deze procedure door gespecialiseerd
personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen
kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid
en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met
open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak
geen vonken.
ATTENTIE!
Page 174 of 288

WIEL VERWISSELEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik
van de krik en het reservewiel (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) moeten de onderstaande
voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Ga voor het starten als volgt te werk:
❒til het klepje A omhoog zodat de verbinding met de
pluspool van de accu bereikbaar is fig. 157;
❒verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide
accu's met een startkabel;
❒sluit een tweede startkabel aan op de minpool (−) van de
hulpaccu en op de massa-aansluiting zoals afgebeeld in fig.
158;
❒start de motor;
❒neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde
volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet
proberen maar wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu's
niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het
explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als
de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto,
mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per
ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan
er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen,
waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is
aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en het stuur.
170
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Attendeer het overige wegverkeer op de
stilstaande auto m.b.v.: de
waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek
enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten
alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als
de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand
van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld
is. Trek de handrem aan.
ATTENTIE!
Het reservewiel (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) behoort bij de auto
waarbij het geleverd is. Gebruik het reservewiel niet
bij andere auto's en monteer geen reservewielen van
andere auto's. De wielbouten zijn speciaal voor deze
auto: gebruik de wielbouten niet bij andere auto's
en gebruik geen wielbouten van andere auto's.
ATTENTIE!
Page 175 of 288

Het is nodig te weten dat:
❒de krik 4,5 kg weegt;
❒de krik geen afstelwerkzaamheden vereist;
❒de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect moet
de krik door een krik van hetzelfde type worden
vervangen;
❒buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de
krik gemonteerd mag worden.
171
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk
repareren en monteren. Smeer voor
montage de schroefdraad van de wielbouten niet
met vet: de bouten kunnen loslopen.
ATTENTIE!
De krik dient uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto's van
hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het
opkrikken van andere auto's. Gebruik de krik beslist
nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder
de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan
de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een
sticker op de krik is het maximum hefvermogen
aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere
last worden gebruikt.
ATTENTIE!
Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats
geen enkel stuk gereedschap tussen velg en
band. Controleer regelmatig de spanning van de
banden en van het reservewiel en houdt u daarbij
aan de waarden die beschreven staan in het
hoofdstuk “Technische gegevens”.
ATTENTIE!
Het hefmechanisme voor het reservewiel
mag uitsluitend met de bijgeleverde slinger
worden bediend; deze slinger mag uitsluitend met de
hand worden bediend.
ATTENTIE!
Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te
werk:
❒zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in
gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan
worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een
vlakke en stevige ondergrond;
❒zet de motor uit en trek de handrem aan;
❒schakel de eerste versnelling of de achteruit in;
❒trek het veiligheidshesje met reflecterende strepen aan
(wettelijk verplicht in bepaalde landen) voordat u de auto
verlaat;
Page 176 of 288

F0N0193mfig. 159F0N0194mfig. 160
❒waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt
opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van
de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat
de auto weer geheel op de grond staat. Ga verder met
het opkrikken van de auto.
Na het opkrikken van de auto:
❒bij alle uitvoeringen, draai met de bijgeleverde sleutel,
voorzien van een verlengstuk B, de bout A-fig. 161 van de
reservewielhouder in de wielkuip aan de rechter
achterzijde van de auto los.
❒attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto
door middel van de wettelijk verplichte middelen van het
land waarin u rijdt (bijv. gevarendriehoek,
waarschuwingsknipperlichten enz.);
❒pak het verlengstuk en de wielsleutel uit de
gereedschapset onder de passagiersstoel (zie “Opbergvak
onder passagiersstoel voor” in het hoofdstuk “Wegwijs in
uw auto”);
❒verwijder bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen het
geklemde wieldeksel;
❒draai de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer
een slag los;
❒draai het kartelwiel van de krik zo, dat hij iets omhoog
komt;
❒zet de krik onder de kriksteun zo dicht mogelijk bij het te
verwisselen wiel, bij de in fig. 159 aangegeven punten. Bij
uitvoeringen met korte wielbasis met uitschuifbaar
opstapje, moet de krik geplaatst worden op het in fig. 160
aangegeven punt en zo geplaatst worden (45°) dat de krik
niet in aanraking komt met het opstapje;
172
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER