Page 73 of 288

F0N0503mfig. 65
F0N0504mfig. 66
RICHTINGAANWIJZERS fig. 67
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzer. GROOTLICHT fig. 65
Trek de hendel naar het stuurwiel, als de draaiknop reeds in
stand 2staat (2e onvergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1
branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel wordt getrokken,
dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL fig. 66
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e onvergrendelde stand),
ongeacht de stand van de draaiknop. Op het
instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1branden.
PARKEERVERLICHTING
Draai met de sleutel in stand STOP of met uitgenomen
sleutel, de draaiknop van de linker hendel eerst in stand Oen
vervolgens in stand
6of 2.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
69
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N505mfig. 67
Page 74 of 288

F0N0506mfig. 68
Inschakelen fig. 68
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand
STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2
minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30
seconden langer branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit.
Als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3
op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er ook een
melding op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”) gedurende de tijd dat de functie actief blijft. Het
lampje gaat branden als de hendel voor het eerst bediend
wordt en blijft branden totdat de functie automatisch
uitschakelt. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt
alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur
getrokken.
SCHEMERSENSOR
(automatisch inschakelende koplampen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het
omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde
gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder
buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het
“Setup-menu” van het display. Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
Fof D.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto
weer rechtuit rijdt.
Functie wisselen van rijbaan
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven,
moet u de linker hendel korter dan een halve seconde in de
onvergrendelde stand zetten. De richtingaanwijzer aan de
gekozen zijde knippert 5 keer en dooft daarna automatisch.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde
tijd worden verlicht.
70
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 75 of 288
F0N0507mfig. 69
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat. De rechter hendel kan in vijf verschillende
standen worden gezet fig. 70: Inschakelen fig. 69
Draai de draaiknop in stand 2A: op deze manier gaan,
afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de
buitenverlichting en de dimlichten automatisch branden.
Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt, worden eerst de
dimlichten en, na ongeveer 10 seconden, de buitenverlichting
uitgeschakeld.
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden
ingeschakeld.
71
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 70F0N0038m
Page 76 of 288

F0N0039mfig. 71
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand),
schakelen de ruitensproeiers in fig. 71.
Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken
houdt, dan worden in een handeling de ruitenwissers en de
ruitensproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, maken de ruitenwissers nog 4 slagen.
Na 5 seconden volgt nog een extra reinigingsslag. A: ruitenwissers uitgeschakeld;
B: wissen met interval;
Draai met de hendel in stand B, de draaiknop F op een van
de vier intervalstanden:
,= zeer lang interval
-- = lang interval
--- = gemiddeld interval
---- = kort interval
C: langzaam continu wissen;
D: snel continu wissen;
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
In stand E werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met
de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt
deze direct weer in stand A en schakelen de ruitenwissers
automatisch uit.
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen volgens de aanwijzingen
in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”.
72
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte
sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.
In die omstandigheden grijpt, als de
ruitenwissers te zwaar worden belast, de
beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers
enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de
werking niet wordt hervat, wendt u dan tot het Fiat
Servicenetwerk.
Page 77 of 288

Uitschakelen fig. 70
Zet de hendel in stand B of draai de contactsleutel in stand
STOP. Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de
hendel in stand B is blijven staan. Voor het inschakelen van de
regensensor moet de hendel in stand A of C worden gezet
en daarna in stand B of de knop voor het instellen van de
gevoeligheid worden gedraaid. Als de regensensor op deze
wijze opnieuw wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers
ten minste 1 slag, ook bij een droge ruit.
De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden
te herkennen en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen. REGENSENSOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De regensensor bevindt zich achter de binnenspiegel en staat
in contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het
wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de
hoeveelheid regen op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor
schoon.
Inschakelen fig. 70
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden (stand B).
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F draait, kunt u de gevoeligheid van de
regensensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde
regensensor, werkt het normale reinigingsprogramma.
Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische
werking.
73
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in de voorbumper van
de auto gemonteerd en treden in werking als u, bij
ingeschakeld dimlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
BELANGRIJK Controleer regelmatig of de koplampsproeiers
schoon en in goede staat zijn.
Door waterstrepen kunnen de ruitenwissers
ongewenst inschakelen.
ATTENTIE!
Page 78 of 288

Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de
snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen
snelheid.
Het systeem is ingeschakeld als het lampje
Übrandt en op
het instrumentenpaneel de bijbehorende melding verschijnt.
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop A in stand ON en trap het gaspedaal in
tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 1 seconde omhoog (+) en
laat vervolgens de hendel los: de snelheid van de auto is
opgeslagen en het gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel
verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de
opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid op de volgende manier worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is
aan de opgeslagen snelheid;
❒schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid;
❒druk op de knop B-fig. 72.
F0N0508mfig. 72
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten
en bij weinig verandering in de rij-omstandigheden
(bijv. snelwegen), met een constante en vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoeven
bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen
in druk verkeer.
Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN fig. 72
Draai de draaiknop A in stand ON.
Het systeem kan niet worden ingeschakeld in de 1e
versnelling of de achteruit. Het is raadzaam het systeem in te
schakelen in de 4e of hogere versnelling.
74
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 79 of 288

OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid
op;
of
❒plaats de hendel omhoog (+).
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets
verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omhoog wordt
gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
❒plaats de hendel omlaag (−) totdat de nieuwe snelheid is
bereikt die automatisch wordt opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets
verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omlaag wordt
gehouden, verandert de snelheid traploos.
75
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem kan als volgt door de bestuurder worden
uitgeschakeld:
❒door de draaiknop A in stand OFF te draaien;
❒door de motor uit te zetten;
❒door het rempedaal in te trappen of de handrem aan te
trekken;
❒door het koppelingspedaal in te trappen;
❒door een verzoek tot sequentieel schakelen bij
automatische versnellingsbak;
❒als de snelheid van de auto onder de vastgestelde limiet
komt;
❒door het gaspedaal in te trappen; in dat geval wordt het
systeem niet werkelijk uitgeschakeld, maar heeft het
acceleratie-verzoek voorrang op het systeem; de cruise-
control blijft ingeschakeld en het systeem stelt, na de
acceleratie, de hiervoor opgeslagen snelheid weer in,
zonder dat de knop RES ingedrukt hoeft te worden.
Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❒als het ABS of ESP in werking treedt;
❒als er een storing in het systeem is.
Page 80 of 288

F0N0041mfig. 7376
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET SPOTJES
Met schakelaar A-fig. 73 kunnen de lampen in de
plafondverlichting worden in- en uitgeschakeld. Met de
schakelaar A in het midden, worden de lampjes C en D in-
/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren.
Met de schakelaar A naar links geschoven, blijven de lampjes
C en D altijd uitgeschakeld. Met de schakelaar A naar rechts
geschoven, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld. Het
inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Met de schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde
plafondverlichting wordt met de schakelaar B:
❒in linker stand, het spotje C ingeschakeld;
❒in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.
Als de cruise-control tijdens het rijden is
ingeschakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstand.
ATTENTIE!
Bij een storing of een afwijkende werking
van de cruise-control, moet de draaiknop
A in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na
controle van de zekering, door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
ATTENTIE!