Page 121 of 288

Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm ±10 cm
Meetbereik aan de zijkant: 60 cm ±20 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren
zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto
bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij een storing in de parkeersensoren gaat bij het inschakelen
van de achteruit het lampje
top het instrumentenpaneel
branden en verschijnt er een melding op het multifunctionele
display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) (zie het
hoofdstuk “Lampjes en meldingen”).
117
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de
trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de
aanhangerstekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd wilt
houden als er geen aanhanger wordt getrokken, wendt u dan
tot het Fiat Servicenetwerk om het systeem aan te laten
passen, omdat de trekhaak als obstakel kan worden
waargenomen door de sensoren in het midden.
In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of
hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden
gereinigd. Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm
afstand.
Page 122 of 288

118
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De verantwoordelijkheid tijdens het
parkeren en andere gevaarlijke handelingen
ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als
u de auto parkeert of zich geen personen (in het
bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de
auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een
hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.
De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid
worden uitgevoerd.
ATTENTIE!Voor een juiste werking van het systeem mag
er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de
sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het
reinigen van de sensoren om krassen of
beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge,
grove of harde doek. De sensoren moeten worden
gereinigd met schoon water, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen
obstakels boven of onder de sensor bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden
onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem
gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf
beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede
werking van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❒Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een
vermindering van de prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen veroorzaakt worden door
de aanwezigheid op de sensor van: ijs, sneeuw, modder,
meerdere laklagen.
Page 123 of 288

F0N0157mfig. 132
AUTORADIO
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Raadpleeg voor de werking van de autoradio het supplement
dat bij dit Instructieboek is geleverd.
INBOUWVOORBEREIDING autoradio
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het pakket bestaat uit:
❒kabels voor voeding van de autoradio;
❒kabels voor aansluiting van de luidsprekers voor;
❒kabel voor voeding van de antenne;
❒2 tweeter luidsprekers A in de voorstijlen met elk een
piekvermogen van 30W fig. 132;
❒2 mid-woofer luidsprekers B in de voorportieren, met
een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen
van 40W fig. 133;
❒antennekabel voor radio.
❒De sensor signaleert een niet bestaand object (“echo-
storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische
storingen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met
veel wind) en hagel.
❒De metingen van de sensor kunnen beïnvloed worden/
zijn door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van
vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de
nabijheid bevinden.
❒De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van de sensoren.
Bijvoorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd
(door slijtage van schokdempers, wielophanging) of door
de banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of
door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd
wordt.
❒Obstakels aan de bovenzijde van de auto (in het
bijzonder bij bestel- of chassis/cabine-uitvoeringen)
kunnen niet gesignaleerd worden omdat het systeem
obstakels signaleert die de auto aan de onderzijde
kunnen raken.
119
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 124 of 288

F0N0158mfig. 133
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die
constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-
diefstalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de
elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot het Fiat
Servicenetwerk. Dit kan u de meest geschikte installaties
aanraden uit Fiat Lineaccessori en controleren of de
elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra
stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren. De autoradio moet worden ingebouwd op de plek van het
opbergvak in het midden. De voedingskabels liggen achter dit
opbergvak.
120
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTERLaat de aansluiting op de
inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend
door het Fiat Servicenetwerk uitvoeren. Zo bent u
verzekerd van het beste resultaat en wordt
voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt
gebracht.
ATTENTIE!
Let op bij de montage van spoilers,
lichtmetalen velgen en niet standaard
wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen
verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens
krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld
tijdens een lange afdaling. Controleer bovendien of
de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door
matten enz.).
ATTENTIE!
Page 125 of 288

RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke)
mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte
antenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto
(zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de
gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de
elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor
wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk
beperkt door de isolerende eigenschappen van de
carrosserie.
Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS,
UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de
instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn
bijgeleverd. ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de
auto en binnen de aftersales-service worden gemonteerd,
moeten voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zend-
/ontvangstapparatuur op voorwaarde dat de
montagewerkzaamheden op de juiste wijze bij een
gespecialiseerd bedrijf worden uitgevoerd, waarbij de
aanwijzingen van de fabrikant in acht moeten worden
genomen.
BELANGRIJK Als door de montage van systemen de
kenmerken van de auto worden gewijzigd, kan het
kentekenbewijs worden ingenomen door de bevoegde
instanties en eventueel de garantie komen te vervallen bij
defecten die veroorzaakt zijn door de bovengenoemde
modificatie of op defecten die direct of indirect daarvan het
gevolg zijn.
Fiat Auto S.p.A. is op geen enkele wijze aansprakelijk voor
schade die het gevolg is van de installatie van accessoires die
niet door Fiat Auto S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die
niet conform de geleverde instructies zijn geïnstalleerd.
121
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 126 of 288

F0N0246mfig. 135 – Uitvoeringen met stuur rechts
F0N0245mfig. 134 – Uitvoeringen met stuur links
TANKEN MET DE AUTO
WERKING BIJ LAGE TEMPERATUREN
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de
dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine,
waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het
seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer,
voor de winter en voor zeer lage temperaturen
(bergachtige/koude gebieden) is ontwikkeld.
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor
de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te
mengen met het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA DIESEL
ART in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het
middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en
voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat in
bergachtige/koude gebieden, is het raadzaam dieselbrandstof
te tanken die ter plaatse beschikbaar is.
In dat geval is het bovendien raadzaam een hoeveelheid
brandstof in de tank te houden die groter is dan 50% van de
nuttige inhoud. MONTAGEVOORBEREIDING TELEPASS OP DE
REFLECTERENDE VOORRUIT
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto is voorzien van een reflecterende voorruit, dan
moet de Telepass worden geïnstalleerd in het gebied dat in
fig. 134-135 is aangegeven.
122
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 127 of 288

F0N0068mfig. 136
Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de
tank iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het
losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort.
Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het
tankklepje, zoals afgebeeld in de fig. 136.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet u
twee keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keer
afslaat. Vul niet nog een keer bij om storingen in het
brandstofsysteem te voorkomen.
TANKDOP fig. 136
Om te tanken moet u het klepje A openen, vervolgens de
dop B linksom losdraaien nadat met de contactsleutel het slot
is ontgrendeld. De tankdop is voorzien van een koord C dat
aan het klepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
123
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Tank uitsluitend dieselbrandstof voor
motorvoertuigen die voldoet aan de Europese
specificatie EN590. Het gebruik van andere
producten of mengsels kan de motor
onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een
ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet
worden gestart en moet de brandstoftank worden
afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft
gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle
brandstof uit het gehele brandstofcircuit worden
afgetapt.
Kom niet dicht bij de vulopening met open
vuur of een brandende sigaret: brandgevaar.
Houd uw hoofd ook niet dicht bij de vulopening om
te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
ATTENTIE!
Page 128 of 288

DPF-ROETFILTER
(DIESEL PARTICULATE FILTER)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een
mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de partikels in het
uitlaatgas van dieselmotoren opvangt.
Het roetfilter vangt bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes
op, waardoor voldaan wordt aan de huidige/toekomstige
wettelijke normen.
Tijdens het normale gebruik van de auto registreert de
inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrekking tot
het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereikte temperatuur
enz.) en berekent de hoeveelheid verzameld roet in het filter.
Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet het
periodiek worden geregenereerd (schoongemaakt) door de
roetdeeltjes te verbranden.
De regeneratieprocedure wordt geregeld door de
regeleenheid van de motor op basis van de hoeveelheid
opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van
de auto.
Tijdens de regeneratie kan het volgende worden
waargenomen: een beperkte toerentalverhoging, inschakeling
van de elektroventilateur, een beperkte toename van de rook
uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit
zijn geen storingen en deze situatie heeft geen invloed op het
milieu of het gedrag van de auto.
Als de bijbehorende melding op het display verschijnt, zie dan
het hoofdstuk “Lampjes en meldingen”.BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:
❒oxidatiekatalysator;
❒uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
❒roetfilter (DPF).
124
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Onder normale bedrijfsomstandigheden
bereikt het roetfilter (DPF) hoge
temperaturen. Parkeer daarom niet boven
brandbare materialen (gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.): brandgevaar.
ATTENTIE!
Onder normale bedrijfsomstandigheden
bereikt de katalysator hoge temperaturen.
Parkeer daarom niet boven brandbare materialen
(gras, droge bladeren, dennennaalden enz.):
brandgevaar.
ATTENTIE!