Page 49 of 216
47
II
BOORDCOMPUTER
BANDENSPANNINGCONTROLE
Dit systeem waarschuwt u als de bandenspanning te laag is of als er een band lek is. Sensoren in de wielen con-
troleren voortdurend de bandenspanning van elk wiel en en geven de informatie door aan het display. Druk op hetuiteinde van de ruitenwisserschakelaar of op de toets"TRIP" om deze informatie permanent weer te geven.
Kleurendisplay type CNaviDrive kleurendisplay
Weergave als de bandenspanning in orde is
De sensoren worden geïnitialiseerd
Page 50 of 216
48
II
BOORDCOMPUTER
Waarschuwing voor te lage bandenspanning
HetSERVICE-lampje brandt en het silhouet van de auto wordt weergegeven op het display.
Op het display knippert de band waar het om gaat. Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk.
Kleurendisplay type C NaviDrive kleurendisplay
De bandenspanning is veel te laag
De bandenspanning is te laag
Stop onmiddellijk zonder bruusk te sturen of te remmen.
Verwissel het betreffende wiel, laat dat zo snel mogelijk repareren en controleer de bandenspanning van alle
wielen.
Het systeem controleert de bandenspanning van het verwijderde wiel niet langer en ook de bandenspanningvan het gemonteerde reservewiel wordt niet gemeten.
Lekke band
Het "STOP"-lampje en de signalering lekke band lichten op, terwijl het silhouet van de auto wordt weergegeven. Ophet display knippert de band waar het om gaat.
Kleurendisplay type CNaviDrive kleurendisplay
Page 51 of 216

49
II
BOORDCOMPUTER
Wiel niet gedetecteerd
HetSERVICE-lampje brandt en het silhouet van de auto wordt weergegeven op het display.
Op het display wordt aangegeven om welk(e) wiel(en) het gaat. Als u geen wielen heeft verwisseld, duidt dit op eenstoring in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats voor het vervangen van de defecte sensor(en).
Kleurendisplay type CNaviDrive kleurendisplay
De bandenspanningscontrole is slechts een hulpmiddel. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de juiste ban-
denspanning.
Dit s
ysteem ontslaat u niet van de verplichting om regelmatig de bandenspanning te controleren (zie "Identifi catie"),
om er zeker van te zijn dat de auto zich dynamisch blijft gedragen en om een voortijdige bandenslijtage, met name
veroorzaakt tijdens het rijden met zware belading en bij hoge snelheid, te voorkomen.
Vergeet niet om ook het reservewiel te controleren.
Elke reparatie of vervanging van banden op wielen die voorzien zijn van sensoren dient te wordenuitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats. pggp jg
Signalen van systemen buiten de auto kunnen de bandenspanningscontrole tijdelijk verstoren.
Page 52 of 216

50
II
SIGNALERING
RICHTINGAANWIJZERS
Naar links: naar beneden.
Naar recht
s: naar boven.
Als u van richting wilt veranderen,duwt u de hendel door de weer-stand heen naar boven of naar
beneden. De richtingaanwijzer
wordt automatisch uitgeschakeldbij het terugdraaien van het stuur.
Lichtsignaal
Trek de hendel naar u toe.
Een lichtsi
gnaal geven is ookmogelijk als het contact is afgezet.
Claxon
Druk op het midden van het stuur-
wiel.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Alle richtingaanwijzers knipperen
tegelijk.
Gebruik de alarmkni
pperlichten alleen bij gevaar, bij een nood-
stop of wanneer u in uitzonderlijke omstandigheden rijdt.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
GELUIDSSIGNAAL VERGETEN VERLICHTING
De zoemer is te horen als u nahet afzetten van het contact het
bestuurdersportier opent terwijl de
verlichting nog brandt.
Het geluid stopt bij het sluiten vanhet portier, het uitschakelen van de
verlichting of het weer aanzetten
van het contact.
De zoemer werkt niet bij het auto-matisch inschakelen van de ver-lichting of als de "Follow me home"-
verlichting wordt gebruikt.
AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
ALARMKNIPPERLI
CHTEN
Bij een noodstop gaan de alarm-lichten automatisch knipperen.
De alarmknipperlichten
gaan uit
als u weer gasgeeft of als u op deschakelaar van de alarmknipper-lichten op het dashboard drukt.
Als u met de alarmknipperlichten aan rijdt, kunt u derichtingaanwijzers niet gebruiken.
Page 53 of 216

51
II
A
SIGNALERING
BEDIENING VAN DE VERLICHTING
Alle lichten UIT
Parkeerlichten
Dimlicht/Grootlicht
Draai de ring Avan u af.
Draai de ring Avan u af.
AUTOMATISCH INSCHAKELEN VAN DE KOPLAMPEN
De dimlichten gaan automatisch
branden bij weinig licht en als de
ruitenwissers permanent werken.
Zodra het licht
genoeg is of de rui-
tenwissers stoppen, gaat de ver-lichting weer uit.
In het menu "Persoonli
jke instel-lingen" van het hoofdmenu kunt u deze functie in- of uitschakelen.
Let op: het inschakelen van deze
functie gebeurt direct; om deze
functie uit te schaklen, moet het
contact worden afgezet.
Bi
j mist of sneeuw kan het voor-
komen dat de lichtsensor toch
voldoende licht detecteert. De verlichting zal dan niet automa-tisch gaan branden.
Dek de lichtsensor bij de bin-
nenspiegel nooit af.
"FOLLOW ME HOME"-VERLICHTING
Met deze functie kunt u het dimlicht
van de auto inschakelen om in het
donker uw weg te kunnen vinden.
Inschakelen van deze functie:Handmatig, door de hendel Anaar u toe te trekken als hetcontact is afgezet.Automatisch, mits:
de automatische verlichting isgeactiveerd.de "Follow me home"-ver-lichting geactiveerd is. Dezefunctie kunt u activeren via
het hoofdmenu, daarna
"Persoonlijke instellingen" en
vervolgens "Verlichting".
Zie "Multifunctioneel display".Let op: in het menu "Persoonlijkeinstellingen" kunt u ook de duur (60, 30 of 15 seconden) van de ver-lichting instellen.
•
•
-
-
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel door de weer-
stand heennaar u toe om over teschakelen van dim- naar grootlichten omgekeerd.
Page 54 of 216
52
II
C
SIGNALERING
Mistlampen vóór aan
Mistlam
pen vóór en achter aan
Draai de ring Cvan u af.
Uitschakelen
Één stand van u af draaien: mistlampen uit.
Twee standen van u af draaien: koplampen en mistlampen uit.
Let op:de mistachterlichten mogen alleen bij mist of sneeuwbuien (zicht minder dan 50 meter) gebruikt worden.
MISTLICHTEN VOOR EN
ACHTER (RING C)
Inschakelen
Als het dim- of grootlicht aanstaat:
Draai de ring Cvan u af.
APPÈLVERLICHTING
Als de motor draait, wordt de ver-lichting automatisch ingeschakeld:mits deze functie in het hoofd-
menu is geactiveerd. Zie "Mul-
ti
functioneel display".indien de lichtschakelaar op 0staat en alle verlichting uit is.
In combinatie met de appèlverlich-
ting gaan ook de parkeerlichten
branden (afhankelijk van de uit-
voering).
•
•
Als in de mist de verlichting niet automatisch aangaat,bijvoorbeeld omdat het niet donker genoeg is, moet u zelf het dimlicht en de mistlampen aanzetten.
Page 55 of 216
53
II
EIGENSCHAPPEN
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht volgt de lichtbundel de bewegingen van het stuur.
U heeft daardoor veel meer zicht in donkere bochten.Let op:dit systeem is tevens voorzien van een automatische hoogteregeling van de koplampen om het verblinden vantegenliggers te voorkomen.
MEEDRAAIENDE XENONKOPLAMPEN
IngeschakeldUitgeschakeld
AAN-/UITZETTEN
Standaard is deze functie inge-schakeld, maar via het menu"Algemeen" van het display kan de
functie worden uitgeschakeld. Zie"Multifunctioneel display".
De gekozen stand wordt bij hetuitzetten van het contact opge-
slagen.Let op: de koplampen draaien niet
als de auto stilstaat, erg langzaamrijdt of wanneer de achteruit is ingeschakeld.
Bij een storing knippert het controlelampje van de dimlichten. Laat het systeem nakijken door hetCITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.j g pp pj
Aanbevolen wordt om beide xenonlampen te vervangen als een van beide defect is.
Page 56 of 216

54
II
RUITENWISSERS
SCHAKELAARSTANDEN2: Snel.
1: Normaal.I: Interval.
0: Stop.
Een stand omlaag:AUTO: automatisch wissenaan.
Enkele wisbeweging.
•
•
StandI:de wissnelheid is afhankelijk van de rijsnelheid.
Stand 1 en 2:a
ls de auto stilstaat, wordt de wissnelheid automatisch ver-
minderd.
Om veiligheidsredenen worden de ruitenwissers stilgezet, zodra u hetcontact afzet.
Na aanzetten van het contact kunt u de ruitenwissers als volgt weer activeren:
zet de hendel eerst in stand0en daarna in degewenste stand.
Om te bevestigen dat het systeem is ingeschakeld, maken de wissers één
slag.
Automatisch wissen: zet de hendel in stand 0en duw deze dan evenomlaag om de wissers automatisch te laten werken. De wissnelheid is dan
afhankelijk van de hoeveelheid neerslag op de voorruit.Let op:als u de hendel even naar beneden duwt, maken de wissers éénslag zonder dat het automatisch wissen wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen automatische ruitenwissers:Zet de hendel in stand I en daarna weer in stand0.
Of zet de motor af.
LET OP
Dek de regensensor, die zich achter de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Schakel de ruitenwissers uit, wanneer de auto met aangezet contact in
een automatische wasstraat staat.
•
•
Om veiligheidsredenen wor-den de ruitenwissers stilge-zet, zodra u het contact afzet.