Page 33 of 216

31
II
INSTRUMENTENPANEEL
CONTROLELAMPJES
Het oplichten van een controlelampje kan vergezeld gaan van een bericht en/of een geluidsignaal
ControlelampjeESP/ASR
Normale werkin
g
Dit lampje knippert op momenten
dat het ESP of het ASR in werking is.
Bij een storing
Wanneer het lampje tijdens het rij-den oplicht, duidt dat op een sto-ring in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde werk-plaats.
Uitgeschakeld
Als dit controlelampje tegelijk met het lampje in de ESP-schakelaar
brandt, is het systeem uitgescha-
keld.
Controlelampjeelektrische handrem
Als de motor draait en dit controlelampje brandt,
betekent dit dat er een storing is in de elektrische handrem. Deze rem
wordt dan niet goed vastgezet. Zet de versnellingsbak in de parkeer-stand (P).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwa-pg gj
lifi ceerde werkplaats.
Controlelampje ABS
Het ABS-controlelampjegaat bij het aanzetten vanhet contact even brandenen dooft na enkele seconden. Alshet lampje blijft branden, duidt ditop een storing in het systeem. Zie"Remmen".
Lekke band(en)
Dit lampje geeft aan dater een of meer banden lekzijn.
Op het display wordt aangegevenom welk wiel het gaat. Raadpleegzo snel mogelijk het CITROËN-gpg
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Controlelampjegeopend portier
Als de motor draait en dit lampje brandt, is een por-
tier of de achterklep open.
Controlelampjeelektrische handrem,remvloeistofniveauen remdrukverdeling
Als de motor draait en dit lampje brandt, is de elektrische handrem aangetrokken of nog niet geheel
vrijgezet. Ook kan het duiden op een te laag remvloeistofniveau of een defect in het remsysteem.
Mocht het lampje blijven branden
terwijl de handrem is vrijgezet, stop dan onmiddellijk en waar-schuw het CITROËN-netwerk of pj
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Zie "Remmen".
Controlelampje
SERVICE
Dit lampje brandtpermanent bij eenernstige storing. Raadpleeg hetCITROËN-netwerk of een gekwa-ggpg
lifi ceerde werkplaats. Dit lampje
brandt tijdelijk bij minder ernstige
storingen. Raadpleeg indien nodighet CITROÀN-netwerk of eengpg g
gekwalifi ceerde werkplaats.
Om achter de oorzaak van de waar-
schuwing te komen, raadpleegt u
het waarschuwingenjournaal (Zie
het hoofdstuk "Multifunctionele dis-
plays" of uw NaviDrive boekje)
STOP-lampje
Als dit lampje gaat
branden, moet u zo
snel mogelijk stop-pen en de motor afzetten. Als dit lampje gaat branden zal de waar-schuwing STOP ook op de voor-ruit geprojecteerd worden.
Waarschuw zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwa-gj
lifi ceerde werkplaats.
Page 34 of 216

32
II
INSTRUMENTENPANEEL
CONTROLELAMPJES
Uitschakelen passagiers airbag
Zie "Airbags".
Richtingaanwijzer naar
links
Zie "Signalering".
Richtingaanwijzer
naar rechts
Zie "Signalering".
Als de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld, knipperen alle richting-aanwijzers.
Parkeerlicht
Zie "Signalering".
Mistlampen (voor)
Zie "Signalering".
Dimlicht
Als het lampje knippert, duidt dat op een storing in de werking van de mee-draaiende koplampen.
Raadpleeg het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Mistlampen (achter)
Zie "Signalering".
Grootlicht
Zie "Signalering".
Controlelampjeautogordel bestuurder
Dit controlelampje herinnert de bestuurder eraan zijn autogor-
del vast te maken. Bij stilstaande
auto blijft dit lampje branden totdat
de gordel is vastgegespt.
Zie "Controlelampje autogordels".
Controlelampje emissieregeling
Als dit lampje tijdens het
rijden gaat branden of knipperen, is er een storing in deemissieregeling.
Raadpleeg zo snel mogelijk hetCITROËN-netwerk of een gekwa-pg gj
lifi ceerde werkplaats.
Voorgloeien (dieselmotor)
Raadpleeg de instructies voor het starten van de motor.
Zie "Starten".
Controlelampje minimumbrandstofniveau
Als dit lampje permanent
brandt terwijl de auto zich op een horizontale ondergrond bevindt, zit er nog ongeveer 8 literbrandstof in rde tank.
Afhankelijk van uw rijstijl en de moto-
ruitvoering van uw auto, kunt u hier-
mee nog circa 50 km afl eggen. Tank echter zo snel mogelijk brandstof bij.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt circa 72 liter.
Rijd nooit de brandstoftank helemaal
leeg, aangezien dit kan leiden tot sto-
ringen aan de systemen voor de brand-stofi nspuiting en de emissieregeling.
Page 35 of 216
33
II
INSTRUMENTENPANEEL
Een verkeerd oliepeil kan leiden tot ernstige motorschade.Zie: "Niveaus".
Bij hetaanzetten van het contact,toont het instrumentenpaneel:Achtereenvolgens:
de onderhoudsintervalindicator.
Zie: "Onderhoudsintervalindi-cator".de oliepeilmeter.En daarna:
de totaalkilometerteller en de dagteller.
•
-
-•
-
OLIEPEILMETER
Deze aanduiding betekent dat alles
normaal werkt.
Het knipperen van"OIL"duidt op een olieniveau onder het minimum.
Controleer het oliepeil met behulp
van de peilstok. Zie: "Niveaus".
Controleer het olieniveau van de
motor terwijl de auto opeen hori-
zontale en vlakke ondergrond
staat en nadat de motor min-
stens 30 minuten is af
gezet.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Als de aanduiding"OIL--"knippert,
is er een storing in het systeemopgetreden.
Raadpleeg zo snel mogelijk hetCITROËN-netwerk of een gekwa-pg gj
lifi ceerde werkplaats.
Page 36 of 216

34
II
INSTRUMENTENPANEEL
ONDERHOUDSINTERVALINDICATOR
Deze indicator informeert u wanneer devolgende voorgeschreven onderhoudsbeurtdient plaats te vinden. De
informatie wordt bepaald op basis van de volgende twee factoren: het aantal afgelegde kilometers en deverstre-ken tijdsinds de laatste onderhoudsbeurt.
Werking
Bij het aanzetten van het contact
wordt op het display naast het sym-bool van de onderhoudssleutelhet aantal kilometers getoond datnog verreden kan worden tot de
volgende onderhoudsbeurt.
Voorbeeld: aantal kilometers tot deeerstvolgende onderhoudsbeurt:
Enkele seconden later wordt het
olieniveau getoond en daarna zalde kilometerteller normaal functi-oneren. Naast de kilometerteller
wordt ook de dagteller getoond.
Als het aantal kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt minder gg
dan 1 000 bedraagt
Elke keer dat het contact wordt
aangezet, zullen de onderhouds-sleutel en het resterend aantal kilometers gedurende 5 seconden
gaan knipperen.
Voorbeeld: het aantal kilometers
tot de volgende onderhoudsbeurt
is 500. Bij het aanzetten van het contact toont het display gedu-
rende vijf seconden:
Enkele seconden later wordt het olieniveau getoond en daarna zal de kilometerteller normaal functio-
neren; de onderhoudssleutel blijft
nu zichtbaar.
Dit
geeft aan dat er op korte ter-
mijn een onderhoudsbeurt moet
worden uitgevoerd.
N
aast de kilometerteller wordt ook de dagteller getoond.
Als de kilometerstand voor de onderhoudsbeurt is
overschreden
Elke keer dat het contact wordt
aangezet, knipperen de onder-houdssleutel en het aantal kilome-
ters waarmee de voorgeschrevenonderhoudsbeurt is overschreden.
Voorbeeld: u heeft 300 km te veelgereden.
De auto heeft op korte termijn
onderhoud nodig.
Enk
ele seconden na aanzetten
van het contact werkt de kilometer-
teller weer normaal, maar blijft deonderhoudssleutel zichtbaar.
Page 37 of 216

35
II
00
00A
A
INSTRUMENTENPANEEL
Onderhoudsinterval
Als u de auto onder bijzonder zware
omstandigheden gebruikt,moet uzich houden aan het onderhouds-programma voor "zware gebruiks-
omstandigheden", waarbij kortereonderhoudsintervallen wordengehanteerd. Zie het onderhouds-boekje.
Resetten
Een vertegenwoordiger van hetCITROËN-netwerk of een gekwa-gg
lifi ceerde werkplaats zet de teller
op nul na elke onderhoudsbeurt.
Mocht u het onderhoud zelf uitvoe-ren, dan is de resetprocedure als
volgt:1. Zet het contact af.2. Druk knopA in en houd dezeknop ingedrukt.3. Zet het contact aan.4. Houd de knopA ingedrukt tot "=0"wordt aangegeven en deonderhoudssleutelverdwijnt.
Let op:als de maximumtijd tussen twee onderhouds-beurten is verstreken voordat het maximum aantal kilometers is
verreden, gaat de sleutel branden
en geeft het display "0"" aan.
KILOMETERTELLER
Weer
gave
Bij het openen van een portier
verschijnen gedurende ongeveer 30 seconden de totaalkilome-terstand, de stand van de dag-kilometertelleren eventueel de ronderhoudssleutel van de onder-houdsintervalindicator.
Dagkilometerteller resetten
Werkt alleen als het contact aan is.
Houd de knop Aeven ingedruktom de dagkilometerteller op nul te zetten.
BRANDSTOFMETER
Zodra het brandstofreservelampjepermanent gaat branden wanneer
de auto op een horizontale onder-
grond staat, bevindt zich nog onge-
veer 8 l brandstof in de tank.
Als het een na laatste segment van
de meter uitgaat, bedraagt de in de
tank nog resterende hoeveelheid
brandstof ongeveer 5 l.
TOERENTELLER
Als de wijzer van de toerenteller inhet rode gebied komt, moet u naar een hogere versnelling overscha-
kelen.
Page 38 of 216

36
II
B
AC
D
RIJDEN IN HET DONKERDrukéén keer op de toetsrDARK om het display uit te schakelen. Alleen de tijd en de temperatuur blijven zichtbaar.
Druk nogmaalsop deze toets om ook het instrumentenpaneel uit te schakelen. Zichtbaar blijven:De snelheidsmeter.De schakelstandindicatie van de automatische versnellingsbak.De snelheidregelaar/-begrenzer, als deze in gebruik is.
Let op:
Als u de instelling van de radio/cd-speler of van de airconditioning ver-andert, gaat het display even aan.Ook als u op een van de andere toetsen van het display drukt, gaat het aan. Door de toets DARK nog een keer in te drukken, schakelt u Khet display weer uit.
Bij een waarschuwing worden alle signaleringen automatisch weer zichtbaar.Als de toets een derde keerwordt ingedrukt, is de verlichting weer rnormaal.
•
•
---
-
-
-
•
HELDERHEID VAN DEDASHBOARDVERLICHTING
Druk, als de verlichting is inge-schakeld, op de toets Cof D om dehelderheid op het gewenste niveauin te stellen.
In het hoofdmenu kunt u het menu"Confi guratie" kiezen en daar dehelderheid van het display instel-len. Zie 'Display’ en hoofdstuk
Navidrive.
Met behulp van de toetsenAenBkunt u verder het display kantelenom de afl eesbaarheid te verbete-ren.
INSTRUMENTENPANEEL ñ DISPLAY
Page 39 of 216

37
II2
1
43
HEAD-UPDISPLAY
Via de head-up display wordtbelangrijke informatie in hetgezichtsveld van de bestuurder geprojecteerd. Op deze wijze kande bestuurder de blik op de weghouden.
AAN-/UITZETTEN
Zet het contact aan en gebruik dan de schakelaar 1 om de head-up
display aan- of uit te zetten.
De ingestelde stand wordt bij het
a
fzetten van het contact opgesla-gen.
HEAD-UP DISPLAY
INSTELLEN
Hoogte instellen
Met behulp van de toetsen2 en3stelt u de hoogte van de head-up display in.
Wij adviseren u om de gegevens zo laag mogelijk op de voorruit te
projecteren.
Helderheid instellen
De head-up display is voorzien
van een lichtsterktesensor die ervoor zorgt dat de informatie onder alle omstandigheden goed afl eesbaar is.
U kunt de helderheid aanpassen
door de knop1 te verdraaien.Let op
:Bij bepaalde weersomstandig-heden (regen, sneeuw, fellezonneschijn) kan de informatie
van de head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Bij het verlaten van een tunnel
heeft het systeem even tijd
nodig om de helderheid weer
aan te passen aan de veran-derde situatie.
Opmerkin
g: sommige brillen ver-
troebelen het beeld van de head-up display.
Opslaan van de zitpositie ende stand van de
head-updisplay
Tegelijk met het opslaan van de
zitpositie zullen ook de volgendeinstellingen van de head-up displayworden opgeslagen (zie "Geheu-genmodule"):de hoogte van de weergave.
de lichtsterkte.de gekozen informatie.
•
•
•
••
Controleer de instelling van dehoogte (toets 2en3) en de statusvan de head-up display (toets 1)als u geen beeld op de voorruit ziet. De bedienin
g van de head-up dis-play is onder het ventilatieroos-
ter aan bestuurderszijde aange-bracht.
Page 40 of 216

38
II
CB
DG
FE
A
i
HEAD-UPDISPLAY
WEERGEGEVEN
INFORMATIEAWaarschuwing "Minimum-brandstofniveau"BControlelampje "STOP"C Controlelampje "ESP"DNavigatie-aanwijzingenEControlelampje "SERVICE"FControlelampje GrootlichtG Rijsnelheid
Raadpleeg "Controlelampjes" voor
de betekenis van de geprojec-
teerde informatie.
Opmerking:het navigatiesysteemgeeft de gewenste richting aan
door het knipperen van het pijl-
tje op de voorruit. Zie 'Display’ enhoofdstuk Navidrive.
Weergeven van informatie uitschakelen:Druk op toets 4.
Verdaai de knop 1om de infor-
matie die u wilt uitschakelen, te selecteren.
Druk op toets 1.
De informatie knippert en zal
daarna niet meer weergegeven
worden.
Druk nog een keer op de toets4om de selectiefunctie te verlaten.Let op:u kunt de informatie over de rijsnelheid en de controlelamp-jes "STOP"" en "ESP"" niet uitzet-ten.
Weergeven van informatie inschakelen:Druk op toets 4.
Verdraai de knop om de knip-
perende informatie te selec-
teren die u op de voorruit wilt laten projecteren.
Druk op toets 1.
De informatie knippert niet meer;
deze zal nu op de voorruit gepro-
jecteerd worden.
Druk nog een keer op de toets4om de selectiefunctie te verlaten.
•
•
•
•
•
•
ADVIES
De kwaliteit van de voorruit is bepalend voor de weerga-
vekwaliteit van de head-up
display. Het is raadzaam devervanging te laten uitvoeren door het CITROËN-netwerk gg
of een gekwalifi ceerde werk-plaats.
Leg geen voorwerpen op of inde uitsparing op het dashboardvoor de projector van de head-
up display.Maak de ruit schoon met eenniet-krassende, schone doek.
ï
ï
ï
Let op:de instellingen van dehead-up display blijven behou-den als u het contact afzet. Als er iemand anders met de auto gaat rijden, moet de nieuwe bestuurder
de instellingen naar eigen voorkeur
aanpassen.
Verander de instellingenvan het systeem alleenals de auto stilstaat.