Page 81 of 216

79
II
AAN-/UITZETTEN
U kunt de parkeerhulp met knop 1in- en uitschakelen. Als de par-keerhulp is uitgeschakeld, brandthet controlelampje in knop1.
De status van de parkeerhulp (in- of uitgeschakeld) wordt bij het afzet-
ten van de motor opgeslagen.
Opmerkin
g:bij het gebruik vaneen aanhanger moet u de parkeer-hulp uitzetten door op knop1tedrukken. Het controlelampje in de
knop gaat dan branden.
WERKING
Bij het inschakelen van de ach-teruitklinkt er een geluid dat aan-geeft dat de parkeerhulp is inge-
schakeld. Op het display verschijnt
de afbeelding van een auto. Obsta-kels voor of achter de auto kunnen
nu waargenomen worden.
Als de auto vooruit rijdt met
een snelheid lager dan onge-veer 10 km / h, verschijnt op het
display een afbeelding van de auto als er een obstakel vóór de auto geconstateerd wordt. Obstakels
voor of achter de auto kunnen nu
waargenomen worden.Opmerkingen:
De sensoren in de bumpers
kunnen geen obstakels vlak
onder o
f boven de bumper detecteren.
Sommige voorwerpen, zoals een paaltje, kunnen aan het
begin van de manoeuvre welgedetecteerd worden terwijl die
bij nadering niet meer worden
opgemerkt.
Zor
g ervoor dat de sensoren bijslecht weer en in de winter niet
afgeschermd worden door vuil en sneeuw.
•
•
•
PARKEERHULP
De parkeerhulp ontslaatde bestuurder niet van zijnplicht oplettend en verant-woordelijk te blijven.
Page 82 of 216

80
II
LANE DEPARTURE WARNING
Deze rijhulpvoorziening waarschuwt u, wanneer u onbedoeld een al dan niet doorgetrokken streep overschrijdt die in de lengte over de weg loopt. Dit systeem is bedoeld voor het rijden op auto- en snelwegen en werkt alleen bij snelheden van boven de 80 km / h.
AAN-/UITZETTEN
Wanneer u op de toets1drukt, wordt deze functie geactiveerd en gaat het lampje in de toets branden.
Wanneer u daarna weer op de toets 1 drukt, wordt de functie uitgeschakeld en dooft het lampje in de toets.
Bij het starten van de motor wordt de stand (aan of uit) van het moment dat
de motor werd afgezet, hervat.
WERKING
Wanneer u bij snelheden van boven de 80 km/h een wegmarkering overschrijdt, wordt u gewaarschuwd door tril-lingen onder uw stoel:Aan rechterzijde, wanneer u een streep rechts van de auto overschrijdt.
Aan linkerzijde, wanneer u een streep links van de auto overschrijdt.
Deze functie waarschuwt niet wanneer u uw richtingaanwijzer gebruikt evenals gedurende de eerste 20 seconden na uitschakelen van de richtingaanwijzer.
Opmerkingen
De bedoeling van dit systeem is het identifi ceren van wegmarkeringen.
In bepaalde gevallen kan er een ongewenste waarschuwing plaatsvinden, bijvoorbeeld wanneer u een pijl of een niet-reguliere streep overschrijdt.
Ook kunnen andere externe factoren de werking van het systeem tijdelijk negatief beïnvloeden:Moeilijk te detecteren markeringen door:
Slijtage ervan.Te weinig contrast met het wegdek.Vervuiling van de sensoren door:
Rijden bij sneeuw of hevige regen.Rijden op vuile weg of door plassen.
Mocht de storing aanhouden, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
•
•
•
--•
--
Blijf attent en houd de auto altijd onder controle.
Page 83 of 216

81
II
ROETFILTER
Als aanvulling op de katalysator draagt dit fi lter actief bij tot een vermindering van de uitstoot van onverbrande, ver-
vuilende deeltjes. Het verhindert op die manier de uitstoot van zwarte rook. Ook voorkomt het fi lter dat de uitlaat
zwarte wolken uitblaast.
W
anneer hetSERVICE-lampje samen met het emissielampje brandt, duidt dat op een ver-hoogd risico van verstopping.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
NIVEAU ADDITIEF
Bij een minimumadditiefniveau is het noodzakelijk het additiefniveau bij te vullen.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
ROETFILTER VERSTOPT
De verstopping wordt veroorzaakt door een beginnende verzadiging van het roetfi lter (veel stadsritten: lagesnelheid, fi lerijden...).
Om het fi lter te regenereren is het raadzaam om, zodra de verkeersomstandigheden dit toelaten, gedurende tenminste 5 minuten met een snelheid van 60 km/h of meer te rijden. Als het probleem aanhoudt, raadpleeg dan hetCITROÀN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.Let op: na lange tijd rijden met zeer lage snelheid of bij stationair draaiende motor, kan bij wijze van uitzondering waterdamp worden uitgestoten tijdens het accelereren. Dit verschijnsel heeft geen gevolgen voor de werking van de
auto en is onschadelijk voor het milieu.
Page 84 of 216

82
III
VERGRENDELEN/ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT
Als alle portieren goed gesloten
zijn, kunt u met behulp van deschakelaar Ade auto centraal ver-grendelen en ontgrendelen.
Het openen van de portieren van
binnenuit blijft altijd mogelijk.
Opmerking:als de auto met
behulp van de afstandsbedieningof met de sleutel vergrendeld is,
werkt de schakelaar Aniet meer.
Het controlelampje in de schake-laar A toont welke status de ver-grendeling van de auto heeft:Het lampje knippert als de
motor is afgezet en de auto
vergrendeld is.
Het lampje gaat branden als uhet contact aanzet en de por-
tieren vergrendeld zijn.Het gaat uit als de auto ont-grendeld is.
•
•
•
OPENEN EN SLUITEN
ANTIDIEFSTALBEVEILIGING
Zodra de auto een snelheid vanongeveer 10 km / h bereikt, wor-
den de portieren en de achterklep
automatisch ver
grendeld.Let op: als een portier geopend wordt, wordt dit weer automatisch
vergrendeld zodra de auto harder rijdt dan 10 km/h.
In- en uitschakelen van de
antidiefstalbeveiliging
Houd de schakelaar A van decentrale vergrendeling ingedrukt
totdat er een bericht op het displayverschijnt.ANTIDIEFSTALBEVEILIGING
De achterklep wordt automatischvergrendeld zodra de auto harder
rijdt dan circa 10 km / h.Let op:bij het openen van een portier of door het indrukken van de schakelaar Awordt de vergren-deling opgeheven.
Uw auto is voorzien van kaderloze portierruiten. Zodra een portier van buitenaf wordt geopend, zorgt hetsysteem voor de kierstandopening van de PORTIERRUITEN ervoor dat de ruit uit de sponning komt.
Als dit systeem is uitgeschakeld of om een andere oorzaak niet werkt, kan daardoor eenruit breken:Bij een onderbreking of storing van de accu:
Open voorzichtig de portieren.Sluit het portier niet meteen, omdat u anders het risico loopt de ruit te breken en wacht indien moge-lijk tot de stroomvoorziening is hersteld.Open bij ingrepen aan de accu de ruiten.Bij vorst kan een laagje ijs de werking van de kierstandopening hinderen. Als bij het bedienen van de portierhandgreep de ruit niet beweegt, verwijder dan eerst het ijs alvorens verder handelingen te ver-richten.
•
--
-•
Page 85 of 216

83
IIIA
OPENEN EN SLUITEN
Om het openen van een portier
te vergemakkelijken, zakt de ruit
automatisch een paar millimeter.
Let op
: deze beweging wordt gestart zodra er aan een portier-greep wordt getrokken.
Bij het sluiten van het portier zal deruit weer vanzelf omhoog gaan en
zorgen voor een perfecte afdich-
ting.
BELANGRIJK
Deze functie heeft geen anti-
klemvoorziening. Sluit een portier nooit door het bij de ruit vast tehouden
Elke onderbreking van de stroom-
voorziening van de auto kan de
werking van het openen en sluiten
van de ruiten beïnvloeden.
Opmerking:wanneer hard gere-den wordt, kan het sluiten van deruiten gehinderd worden door de
aerodynamica. U kunt daardoor last krijgen van windgeruis.
KINDERBEVEILIGING MET ELEKTRISCHE BEDIENING
Hiermee kan de ruitbediening en de bediening van het portierslot van de
achterportieren worden geblokkeerd.
Als de auto Pack Loun
ge stoelen heeft, wordt de voor-/achterwaartse stoel-
verstelling en de verstelling van de voorstoel vanaf de achterzitplaatseneveneens geblokkeerd.
Inschakelen
U kunt deze elektrische beveiliging inschakelen door de toets A op hetbedieningspaneel van de ruiten in te drukken. Een bericht op het displaygeeft aan dat de kinderbeveiliging is geactiveerd.
De achterportieren kunnen no
g wel van buitenaf geopend worden en ook de
bediening op het paneel voorin blijft actief.
Zet de vier ruiten iets open voordat u werkzaamheden aan deaccu gaat uitvoeren of deze vervangt.
Als u de auto bij een defect aan de accu met behulp van desleutel ontgrendelt, moet u er rekening mee houden dat u bijhet openen of sluiten van een portier de ruit van dat portier kunt beschadigen en zelfs kunt breken.
Page 86 of 216

84
III
A
B
OPENEN EN SLUITEN
BAGAGERUIMTE
U kunt de stilstaande auto ontgren-delen met:de afstandsbediening of met de sleutel.
de schakelaar van de centralevergrendeling in de auto; u kunt ook van binnenuit eenportier openen.
Openen van buitenaf
Druk de palA naar boven.Let op:In alle gevallen wordt de ach-terklep vergrendeld zodra de
auto een snelheid van onge-veer 10 km / h bereikt.
Als de auto stilstaat, wordt de
achterklep ontgrendeld zodra u
een portier opent of de interi-eurvergrendelingstoets op het dashboard indrukt.
•
•
•
•
Sluiten van de achterklep
Trek de achterklep omlaag met de
handgreep aan de binnenzijde van de klep.
Druk de kle
p ten slotte dicht.
ONTGRENDELEN IN
NOODGEVALLEN
Als de achterklep niet normaal ont-grendeld kan worden, kunt u als ude achterbank neerklapt, het slot
van binnenuit bedienen:1.Steek een schroevendraaier of iets dergelijks in de opening Bvan het slot.2. Beweeg de schroevendraaier
totdat het slot ontgrendelt.
Raadpleeg voor de Pack Loungestoelen het CITROËN-netwerk of pg g
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Page 87 of 216
85
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
A.Zonnesensor
B.Air
co metzachte
luchtstroom
C.Gekoeld vakonder centralearmsteun
Page 88 of 216

86
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
AIRCONDITIONING
Dit systeem regelt volledig automatisch de door u geko-
zen instellingen voor temperatuur, aanjagersnelheid en luchtverdeling.
Zolang de automatische stand (door het indrukken van de toets "AUTO") ingeschakeld is en alle ventilatieroos-
ters geopend zijn, kunt u, ongeacht de omstandigheden
buiten de auto,
genieten van een optimaal comfort. Tege-lijkertijd wordt overtollig vocht aan de lucht onttrokken.
Als de airconditioning niet is ingeschakeld, kan de tem-peratuur in de auto nooit lager worden dan de buiten-
temperatuur.
Het systeem kan alleen effi cient werken als de ruiten gesloten zijn. Als de auto lang in de zon heeft gestaan en het interieur erg warm is geworden, zet dan de ruiten gedurende een paar minuten open zodat de warmte
kan ontsnappen.
Om lekkages van de aircocompressor te voorkomen, is het noodzakelijk om minstens ÈÈn keer per maand de
airconditioning aan te zetten.
Wanneer de airconditioning in werking is, onttrekt deze energie aan de motor, hetgeen leidt tot een hoger brandstofverbruik.
Sensoren
De automatisch geregelde airconditioning bevat diverse sensoren voor de klimaatregeling in de auto. Hierdoor hoeft u de eenmaal door u gekozen instelling, afgezien
van de weergegeven temperatuur, niet meer te wijzigen.
Dek sensor A niet af.
Luchttoevoer
Let erop dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit niet
verstopt raakt (dorre bladeren, sneeuw enz.).
Als u voor het wassen van uw auto gebruik maakt vaneen hogedrukspuit, richt dan de straal nooit op de lucht-inlaatroosters.
Luchtverdeling
Een aangename atmosfeer wordt in de eerste plaats
verkregen door een goede luchtverdeling in de auto,zowel vóór als achter.
De luchtroosters hebben een draaiknop om de lucht-hoeveelheid te regelen. Ook kan de richting van de
luchtstroom versteld worden.
De uitstroomopeningen onder de voorstoelen en bij het
bedieningspaneel achterin zorgen voor de verwarmingvan het achterste deel van het interieur.
Laat de ventilatieopenin
gen in de bagageruimte altijd
vrij.
Pollen-/stoffi lter
Het systeem is uitgerust met een fi lter dat pollen enstofdeeltjes tegenhoudt.
Laat het
fi lter vervangen volgens de onderhoudsvoor-schriften. Zie het onderhoudsboekje.