Page 89 of 216

87
III
1
2a2b1
3a3b4
765
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Het systeem heeft een aparte regeling voor de temperatuur en de luchtverdeling voor de bestuurder en de passagier.
De instelling van de luchthoeveelheid is voor beide zijden gelijk.
In
formatie over de bediening van het systeem wordt in de vorm van symbolen of berichten op het display weerge-geven.
2. TEMPERATUURREGELING
U kunt met de toets2ade temperatuur aan bestuur-derszijde instellen. Toets 2b is voor de instelling aanpassagierszijde.
Het instellen van de temperatuur op 21 graden levert
meestal het beste comfort op. Het is gebruikelijk de tem-peratuur tussen 18 en 24 graden in te stellen.
In de automatische stand "AUTO" zorgt het systeem
voor een goede ventilatie van het interieur.
Let op:er kan een verschil zijn tussen de interieurtem-peratuur en de weergegeven temperatuur.
Dit is de normale stand voor het gebruik van het systeem. Druk op deze schakelaar (het lampje AUTO gaat branden) om het systeem, afhankelijk van de inge-stelde temperatuur, de volgende functies automatisch
te laten regelen:Luchthoeveelheid.
Luchttemperatuur.
Luchtverdeling.
Toevoer buitenlucht / Luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters open te houden. Als u op een van de toetsen drukt, behalve die
voor de temperatuurregeling 2a en 2b, gaat het systeem
over op handmatige bediening. Het lampje gaat uit en de
functie voor automatische luchttoevoer is uitgeschakeld.
•
•
••
1. AUTOMATISCHE WERKING
Page 90 of 216

88
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Opmerkingen:Na een koude start wordt de aanjagersnelheidgeleidelijk verhoogd om te voorkomen dat een
onaangename hoeveelheid koude lucht wordt aan-gevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde temperatuur
te veranderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.
Opmerkingen:Condenswater van de airconditioning wordt langs
de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het gebruik van de
airconditioning nuttig. Het systeem haalt vocht uit de lucht en voorkomt daarmee het beslaan van deruiten.
Laat de werking van het systeem regelmatig con-
troleren. Zie het onderhoudsboekje.
Bi
j het trekken van een zware aanhanger of bij erg
warm weer kan de airconditioning door het koelsy-steem van de motor uitgeschakeld worden.
•
•
•
•
•
•
Handmatige werking
Het is mogelijk om een of meer functies handmatig tebedienen, terwijl de automatische werking van de ove-
rige functies gehandhaafd blijft.
Druk op toets1om terug te gaan naar de stand"AUTO".
Airconditioning uitschakelen
Draai het knopje 4 linksom totdat de luchttoevoer stopt.De aanduiding "OFF" verschijnt op het display.
Alle informatie, behalve het symbool van de achterruit-
verwarming, verdwijnt van het display.
De automatische regeling van temperatuur, ventilatieen luchtvochtigheid in het interieur is nu uitgeschakeld.
Druk op knop1 om de airconditioning weer in te scha-kelen.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde airconditioning.
Page 91 of 216

89
III
3a3b
4
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
3. LUCHTVERDELING
Door verschillende keren achter elkaar op de toets 3a of 3b te drukken kunt u de richting van de lucht-stroom aan bestuurderszijde respectievelijk passa-
gierszijde instellen.
De pijltjes op het display geven de ingestelde richting aan:Voorruit en portierruiten.
Centrale luchtroosters, zijventilatieroosters en uit-stroomopeningen van zachte luchtverdeler (indien
open).
Uitstroomopeningen naar de voetenruimte."AUTO" = automatische verdeling.
•
•
••
Draai aan het knopje om de aanjagersnelheid te rege-len.
Op het display kunt u aan de hand van het aantal venti-latorbladen zien hoe hoog de aanjagersnelheid is.
Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het beslaan
van de ruiten te voorkomen.
4. AANJAGERSNELHEID
Airco met zachte luchtstroom
De zachte luchtverdeler bovenop het dashboard zorgt
voor eenoptimale luchtverdeling voorin de auto.
Het voorkomt tocht en zorgt voor een optimale tempe-
ratuur in het interieur.
Zachte luchtstroom regelen
De hoeveelheid lucht die wordt uitgeblazen is voor de
bestuurders- en de passagierszijde afzonderlijk in testellen.
Stel de gewenste luchthoeveelheid in door het wieltje
te verdraaien.
Draai het wieltje helemaal naar beneden om de zachte
luchtstroom te stoppen.
Als het erg warm weer is, kan de zachte luchtverdeler
beter gesloten worden. Hierdoor is de uitstroom via de
roosters midden op het dashboard groter.
Page 92 of 216

90
III
5
6
7
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
5. VOORRUITONTWASEMING
Druk op de toets 5om de ruitensnel te ontwassemen. Het controlelampje gaat branden. Het systeem regelt
volledig automatisch de airconditioning, de aanjagers-nelheid en de luchttoevoer en stuurt de lucht naar de
voorruit en de portierruiten.
Druk nogmaals op de toets 1 om het systeem weer op "AUTO" te zetten.
6. ACHTERRUITVERWARMING
Druk als de motor draait op toets6 om de achterruit- en spiegelverwarming in te schakelen. Het controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur stopt deze functie na verloop van tijd automatisch. Dat gebeurt ook als u de
toets 6 opnieuw indrukt en als u de motor afzet.
In het laatste geval wordt de achterruitverwarming ook
weer ingeschakeld als u de motor weer start.Let op:de achterruit- en spiegelverwarming werkt onaf-hankelijk van de automatische airconditioning.
7. LUCHTRECIRCULATIE - AANVOER VAN
BUITENLUCHT
Druk herhaalde malen op toets7om de gewenste lucht-
inlaatmodus te kiezen. Het lampje dat bij de modus
hoort, gaat branden:Luchtinlaat in de automatische stand metluchtkwaliteitsdetectie(standaard ingesteld, in de
automatische comfortstand).
De automatische modus bevat een luchtkwaliteitssen-sor. De sensor analyseert de lucht en sluit het interieur
af van de buitenlucht, zodra daarin vervuilende stoffen
worden gedetecteerd. In dat geval wordt automatischde stand voor het recirculeren van de interieurlucht
ingeschakeld.
Opmerking:deze functie kan geen stank detecterenen uit het interieur weren. De functie werkt niet bij tem-peraturen onder de +5°C, om het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
Afsluiten van de luchtinlaa
t
Druk op toets 7om het interieur af te sluiten van debuitenlucht.
Te r w i
jl de overige instellingen behouden blijven, kan de
bestuurder hiermee op elk moment het interieur afslui-
ten van stank of rook.
Zet de ventilatie weer aan zodra de omstandighedendit toelaten, om het interieur te voorzien van verselucht en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
Aanvoer van buitenlucht
Druk één keer op toets 7 voor de aanvoer van buiten-
lucht.
•
•
•
Page 93 of 216

91
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Airconditioning in-/uitschakelen
Druk op de toets "CLIM" om toegang te krijgen tot de instellingen van de airconditioning. Druk dan op "OK"of draai het knopje totdat het menu "Airconditioning" op het display verschijnt.
Dit menu biedt de volgende mogelijkheden:Airconditioning uitschakelen: "Airco uitzetten(A/C OFF").
Druk op "OK" of het draaiknopje ter bevestigingvan het in- of uitschakelen van de airconditioning.Op het display verschijnt de aanduiding "A/C OFF"
als de airconditioning uitgeschakeld is.
Let op
:Als de airconditioning uitgeschakeld is, bestaat demogelijkheid dat de ingestelde temperatuur niet bereikt kan worden of dat de ruiten beslaan.U kunt de airconditioning weer inschakelen door op toets 1"AUTO"" te drukken.
•
-
-
In- en uitschakelen van de gescheiden regeling
voor bestuurders- en passasgierszijde.
Na het selecteren met behulp van de pijltjes drukt
u op "OK" of het draaiknopje om de gescheiden
regeling voor links en rechts in- of uit te schakelen.
Deze functie maakt het mogelijk om de geschei-den regeling voor bestuurder en passagier opte heffen.Let op:druk op de toets 2b of 3bom de geschei-den regeling weer te hervatten.
•
Als u op de toets "Menu" drukt, verschijnt het hoofdmenu op het display. Dit menu biedt toe-gang tot vergelijkbare keuzemogelijkheden
als bij het indrukken van de toets "CLIM". Zie
"Multifunctioneel display".
Page 94 of 216

92
III
A
B
C
D
AUTOMATISCHE WERKING
Inschakelen
Druk op de toetsA om delucht-
hoeveelheid en de luchtverde-
ling van de airconditioning ach-
terin automatisch te regelen.
Het lampje in schakelaar A gaatbranden.
Voor een goede werking moeten
de beide luchtroosters geopend
blijven.
Uitschakelen
Druk op een van de toetsenB,Cof D om de automatische regeling
van de airconditioning achterin uit
t
e schakelen.
Het controlelampje in de schake-laar Agaat uit.
Opmerking:de automatische rege-ling achterin is alleen beschikbaar
als de airconditioning voorin de
auto ook op "AUT
O" staat (via het
menu "Airconditioning" of met draai-knop4).
AANJAGERSNELHEID
Door op de toets B of D te druk-ken, kunt u de luchthoeveelheid vergrotenof verkleinen.
Het aantal diodes (symbool tus-sen de toetsenBen D) geeft aan op welke snelheid de aanjager is ingesteld.
U kunt de airconditioning achterin uitschakelen door de toets Dzo
vaak in te drukken dat alle diodes zijn uitgegaan.
LUCHTSTROOM HOOFD/VOETEN
Met de toetsC kunt u de richtingvan de luchtstroom instellen. Drukde toets een aantal keren achter elkaar in totdat de gewenste stand
is bereikt.
Er zijn drie mogelijkheden
:Hoofd passagiers.
Voeten passagiers.
Hoofd en voeten passagiers.
Het pijltje geeft de gekozen standaan. In de stand "AUTO" brandtgeen van de pijltjes.
TEMPERATUURREGELINGKOELVAK ONDER
CENTRALE ARMSTEUN
U kunt de temperatuur in het berg-
vak in de middelste armsteun op
de volgende manier laten dalen:
zet met de toetsB de luchthoe-
veelheid naar achteren op maxi-maal, richt met de toets Cde lucht-stroom omhoog en sluit de beideluchtroosters achterin.
•
•
•
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING ACHTER
De temperatuur van de luchtstroom naar achteren is afhankelijkvan de ingestelde temperatuur voorin. De luchthoeveelheid en deverdeling daarvan wordt beïnvloed door de instellingen voorin.
Page 95 of 216

93
III
De programmeerbare verwarmingwerkt onafhankelijk van de motor.
Bij afgezette motor zorgt de pro-grammeerbare verwarming voor
de voorverwarming van het koel-circuit, zodat de motor al bij hetstarten een optimale bedrijfstem-peratuur heeft.
U kunt de programmeerbare ver-
warming inschakelen met de
afstandsbediening. Dankzij deprogrammeerfunctie kan de ver-
warming onmiddellijk of op eenlater tijdstip worden ingeschakeld.
Raadpleeg in geval van eenstoring aan de programmeer-bare verwarming een CITROËNgpg
erkend bedrijf of een gekwalifi -ceerde werkplaats.
Afstandbediening voor het programmeren
De afstandsbediening voor het
programmeren van de verwarming
heeft de volgende toetsen en sig-
naleringen:1. Scrolltoetsen voor hetfunctiemenu2. Functielampjes: symbolen van
de klok, de temperatuur, de
werkin
gsduur, inschakeltijd,
werking van de verwarming,
beheer van de verwarming.3. Digitale weergave van de tijd,
de temperatuur, de
werkingsduur, de inschakeltijd of de stand van de
verwarming.4.Uit-knop5. Aan-knop.
De weergave op het scherm van
de afstandsbediening
Weergave van de functies
Druk achtereenvolgens op de toets1 om de diverse functies weer tegeven.
Bij een eerste druk op de linker of rechter toets verschijnt de tijd.
Met de linker toets komt u in hetmenu van de inschakeltijd endaarna in het menu voor het ver-
warmingsniveau (C1 t/m C5).
Met de rechter toets komt u in hetmenu voor de interieurtemperatuur en vervolgens in het menu voor
de programmeerbare verwarmingmocht u deze onmiddellijk willen
inschakelen.
D
e informatie over de interieurtem-peratuur is alleen beschikbaar bijafgezette motor.
PROGRAMMEERBARE VERWARMING
Page 96 of 216

94
III
Tijd instellen Onmiddellijk inschakelenDe werkingsduur instellen
Nadat u via de toetsen1 de tijdhebt weergegeven, drukt u binnen
10 seconden toets 4en5 tegelij-kertijd in.Druk o
p toets 5(ON) tot de mel-
ding OK wordt weergegeven.
Zodra het signaal ontvangen is,
wordt de meldingOKweergege-
ven evenals de werkingsduur.
Druk op de toetsen1 om de wer-
kingsduur weer te geven.
PROGRAMMEERBARE VERWARMING
Deze signalering wordt knip-
perend weergegeven.
Stel de tijd in met de toetsen 1.Druk toets4en 5 tegelijkertijd in
om de ingestelde tijd op te slaan.
Deze signalering wordt per-
manent weer
gegeven.
De verwarming wordt inge-
schakeld en deze signale-
ring wordt weergegeven.
Om de functie uit te schakelen,
drukt u op de toets 4 (OFF) tot de
melding OK wordt weergegeven.
Deze signalering dooft.
Als ti
jdens deze handelingen de
melding FA I L verschijnt, betekent
dat dat het signaal niet ontvangen
is. Herhaal de procedure vanaf een andere locatie.
Deze signalering licht op.
Zodra de werkingsduur verschijnt,drukt u binnen 10 seconden toets4 en5tegelijkertijd in.
Deze signalering wordt knip-
perend weergegeven
Stel de duur in door op de toetsen1 te drukken (instellen in stappen
van 10 minuten met een maximale
waarde van 30 minuten).
Druk te
gelijkertijd op toets 4 en 5 om
de werkingsduur weer te geven.
Deze si
gnalering wordt per-
manent weergegeven.
De in de fabriek ingestelde waarde
is 30 minuten.