28
II
STUURSLOT – CONTACT – STA R T MOTOR
NEEM DE SLEUTEL NOOIT UIT HET CONTACT VOORDAT DE AUTO VOLLEDIG STILSTA AT.
ALS DE AUTO RIJDT, MOET U DE MOTOR ALTIJD LATEN DRAAIEN OM DE BEKRACHTIGING VAN DE REMMEN EN HET STUUR TE BEHOUDEN (om te voorkomen dat de stuurinrichting door het stuurslot wordt geblokkeerd en veiligheidsvoorzieningen niet werken).
Hang niet te veel gewicht aan de contactsleutel (geen zware sleutelhanger). U voorkomt hiermee storingen die veroorzaakt worden doordat de sleutel naar beneden wordt getrokken als hij in het contactslot zit.
Beweeg het stuurwiel een beetje als u de sleutel uit het contactslot hebt genomen om de stuurinrichting in het stuurslot te laten vallen.
S: STUURSLOT
Door het stuur iets te bewegen en
tegelijk de sleutel in het contactslot
te draaien, komt het stuurslot vri
j.
Als u het stuur een beetje beweegtnadat de sleutel uit het slot is gehaald,
zal de stuurinrichting geblokkeerd
worden. Alleen in stand Sis hetmogelijk de sleutel uit het slot tehalen.
M: CONTACT AAN
In deze stand is de stuurinrichtingniet langer geblokkeerd (om desleutel in deM-stand te krijgen,kan het nodig zijn het stuurwiel iets
te bewegen terwijl de sleutel wordt
gedraaid).
STARTEN EN STOPPEN VANDE MOTOR
Zie "Starten".
ECO-MODUS
Om het stroomverbruik tot eenminiumum te beperken en daarmeehet ontladen van de accu te voorko-men, zal het elektrisch systeem vanuw auto uiterlijk 30 minuten nadathet contact is uitgezet automatisch
in de eco-modus gaan.
De elektrische uitrustingen voor hetcomfort en de ontsteking van de
koplampverlichting (behalve stad-lichten en alarmverlichting) worden
automatisch uitgeschakeld. Startde motor als u deze voorzieningen
weer in wilt schakelen. A
fhankelijk van de uitvoering van
de auto worden de volgende lamp-jes nu getest:
Als een lampje niet gaat branden,
duidt dit op een storing.
D: STARTEN
Laat de sleutel los zodra de motor
is aangeslagen. Gebruik deze stand nooit als de motor draait.
88
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Opmerkingen:Na een koude start wordt de aanjagersnelheidgeleidelijk verhoogd om te voorkomen dat een
onaangename hoeveelheid koude lucht wordt aan-gevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde temperatuur
te veranderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.
Opmerkingen:Condenswater van de airconditioning wordt langs
de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het gebruik van de
airconditioning nuttig. Het systeem haalt vocht uit de lucht en voorkomt daarmee het beslaan van deruiten.
Laat de werking van het systeem regelmatig con-
troleren. Zie het onderhoudsboekje.
Bi
j het trekken van een zware aanhanger of bij erg
warm weer kan de airconditioning door het koelsy-steem van de motor uitgeschakeld worden.
•
•
•
•
•
•
Handmatige werking
Het is mogelijk om een of meer functies handmatig tebedienen, terwijl de automatische werking van de ove-
rige functies gehandhaafd blijft.
Druk op toets1om terug te gaan naar de stand"AUTO".
Airconditioning uitschakelen
Draai het knopje 4 linksom totdat de luchttoevoer stopt.De aanduiding "OFF" verschijnt op het display.
Alle informatie, behalve het symbool van de achterruit-
verwarming, verdwijnt van het display.
De automatische regeling van temperatuur, ventilatieen luchtvochtigheid in het interieur is nu uitgeschakeld.
Druk op knop1 om de airconditioning weer in te scha-kelen.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde airconditioning.
90
III
5
6
7
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
5. VOORRUITONTWASEMING
Druk op de toets 5om de ruitensnel te ontwassemen. Het controlelampje gaat branden. Het systeem regelt
volledig automatisch de airconditioning, de aanjagers-nelheid en de luchttoevoer en stuurt de lucht naar de
voorruit en de portierruiten.
Druk nogmaals op de toets 1 om het systeem weer op "AUTO" te zetten.
6. ACHTERRUITVERWARMING
Druk als de motor draait op toets6 om de achterruit- en spiegelverwarming in te schakelen. Het controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur stopt deze functie na verloop van tijd automatisch. Dat gebeurt ook als u de
toets 6 opnieuw indrukt en als u de motor afzet.
In het laatste geval wordt de achterruitverwarming ook
weer ingeschakeld als u de motor weer start.Let op:de achterruit- en spiegelverwarming werkt onaf-hankelijk van de automatische airconditioning.
7. LUCHTRECIRCULATIE - AANVOER VAN
BUITENLUCHT
Druk herhaalde malen op toets7om de gewenste lucht-
inlaatmodus te kiezen. Het lampje dat bij de modus
hoort, gaat branden:Luchtinlaat in de automatische stand metluchtkwaliteitsdetectie(standaard ingesteld, in de
automatische comfortstand).
De automatische modus bevat een luchtkwaliteitssen-sor. De sensor analyseert de lucht en sluit het interieur
af van de buitenlucht, zodra daarin vervuilende stoffen
worden gedetecteerd. In dat geval wordt automatischde stand voor het recirculeren van de interieurlucht
ingeschakeld.
Opmerking:deze functie kan geen stank detecterenen uit het interieur weren. De functie werkt niet bij tem-peraturen onder de +5°C, om het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
Afsluiten van de luchtinlaa
t
Druk op toets 7om het interieur af te sluiten van debuitenlucht.
Te r w i
jl de overige instellingen behouden blijven, kan de
bestuurder hiermee op elk moment het interieur afslui-
ten van stank of rook.
Zet de ventilatie weer aan zodra de omstandighedendit toelaten, om het interieur te voorzien van verselucht en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
Aanvoer van buitenlucht
Druk één keer op toets 7 voor de aanvoer van buiten-
lucht.
•
•
•
121
IVA
B
C
D
NIVEAUS BIJVULLEN
Luchtfi lter
Volg de instructies in het
onderhoudsboekje op.
ZIE OOK HET HOOFDSTUK: VOORZORGSMAATREGELEN.
Ruitensproeiervloeistof en koplampsproeiervloeistof
Gebruik bij voorkeur de door CITROËN voorge-j
schreven producten.
Inhoud reservoirs
: zie "Inhoud reservoirs".
Koelvloeistof
Het vloeistofniveau moet
zich tussen de merkte-
kens MIN enMAXop het expansievat bevinden.
Wacht, als de motor warm is, ministens 15 minuten.
Soort: zie het onderhoudsboekje.
Voer geen handelingen aan het koelsys teem uit als de motor
warm is.
Plus- en minpolenbij gebruik van eenhulpaccu
Zie: "starten met een hulpaccu".
Motorolie
Controleer het olie-
peil als de auto op een
vlakke onder
grond staaten de motor al minstens30 minuten is afgezet.
Het is normaal om tussen tweeonderhoudsbeurten olie bij te vul-len. De constructeur schrijft een olie-niveaucontrole voor waarbij om de5000 km olie moet worden bijgevuld.
Soort: zie het onderhoudsboekje.
Trek de oliepeilstok uit de
houder.
Het oliepeil moet zich tus-sen de merktekens MINen
MAXop de peilstok bevin-den.
Het niveau mag nooit boven
het maximum uitkomen.
MAXI
MINI
Remvloeistof
Het remvloeistofniveau moet zich tussen de merk-
tekensMIN enMAXop het reservoir bevinden.
Soort:zie het onderhoudsboekje.
Stop onmiddellijk als dit lampje tijdens het rijden gaat branden en waarschuw het CITROËN-jjg
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Vloeistof
stuurbekrachtigingen veersysteem
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats als er olie moet wor-
den bi
jgevuld.
Soort:zie het onderhoudsboekje.
Bij handelingen onder de motorkap kan de koelventilator, als de motor warm is, op elk willekeurig moment gaandraaien, ook als het contact is afgezet.
Controleer tussen de onderhoudsbeurten door regelma-tig het oliepeil en doe dit ook altijd voor elke lange reis.
•
•
133
VA
A
BRANDSTOF TANKEN
Als er bij vergissing de verkeerde brandstofsoort is getankt,moet de brandstoftank beslist worden afgetapt voordat u demotor weer start.
De brandstoftank mag alleengevuld worden bij afgezet con-
tact.
Stop met tanken als het vulpi-
stool al drie keer is afgeslagen,
aangezien er anders storingen
in de werking van uw auto kun-
nen optreden.
Als u minder dan 5 liter brand-
stof tankt, ziet de brandstofme-
ter
geen verschil en veranderter niets aan de weergegevenbrandstofvoorraad.
Druk op knop A om de brand-
stoftankklep te openen. Draai de
brandstoftankdop los en hang deze
aan de klep.
Wanneer u de brandsto
fdop verwij-dert kan daardoor onderdruk ont-
staan. Het geluid dat u dan hoort
wordt veroorzaakt door de afdich-
ting van het brandstofcircuit.Let op: als u de auto met de afstandsbediening vergrendelt, wordt ook de brandstoftankklep afgesloten.
BRANDSTOFSOORT
Tegen de binnenkant van de
brandstoftankklep zit een sticker met informatie over de toegestanebrandstofsoort.
De kwaliteit van brandstof die gebruikt wordt voor die-
selmotoren
Dieselmotoren zijn volledig geschikt
voor biodiesel conform de huidige en
toekomstige Europese normen (die-sel die voldoet aan de norm EN 590vermengd met biodiesel volgens denorm EN 14214) die verkrijgbaar is
aan de pomp (kan 0 à 7% vetzuur-methylesters bevatten).
Het gebruik van elke andere vorm
van (bio)brandstof (plantaardige
of dierlijke oliën, huisbrandolie…)is offi cieel verboden (risico vanbeschadiging van de motor en het
brandstofcircuit).