Page 17 of 340
15
IN EEN OOGOPSLAG
INSTRUMENTARIUM
Instrumentenpaneel
De alarmknipperlichten wer-
ken ook als het contact is
afgezet.
A.
Brandstofmeter en waarschuwingslampje minimum-
brandstofniveau.
B.
Informatie snelheidsbegrenzer/-regelaar.
C.
Koelvloeistoftemperatuur.
D.
Snelheidsmeter.
E.
Display van het instrumentenpaneel.
F.
Kilometerteller.
G.
Knop voor het resetten van de dagteller.
H.
Toerenteller.
I.
Motorolietemperatuur.
J.
Schakelstand automatische versnellingsbak.
- Bij aangezet contact licht het oranje en rode lampje
op.
- Zodra de motor draait, moeten deze lampjes uit-
gaan.
- Zie het hoofdstuk "Controle", als de lampjes blijven
branden .
Inschakelen alarmknipperlichten
26
116
Page 18 of 340
16
IN EEN OOGOPSLAG
INSTRUMENTARIUM
Bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole is een
hulpmiddel dat u informeert over de
staat van uw banden.
Desondanks moet de bestuurder zelf
opletten en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Energiespaarmodus
Nadat de motor is afgezet, worden
bepaalde functies zoals autoradio,
ruitenwissers, open dak, elektrische
stoelverstelling, telefoon, video, bin-
nenverlichting en elektrisch bedienbare
achterklep maximaal 1 uur gevoed, om
te voorkomen dat de accu leeg raakt.
Bij een lage accuspanning is deze
tijd aanzienlijk korter. Na het verstrijken van deze tijd ver-
schijnt er een melding op het display
van het instrumentenpaneel en wor-
den de actieve functies in een stand-by
stand geschakeld.
Deze functies worden automatisch op-
nieuw geactiveerd als de motor wordt
gestart.
117
200
Page 19 of 340

17
IN EEN OOGOPSLAG
VEILIGHEID INZITTENDEN
Uitschakelen passagiersairbag
vóór
Kinderbeveiliging
Autogordel en passagiersairbag
vóór
Als de autogordel niet is vastgemaakt,
zal het waarschuwingslampje van de
desbetreffende zitplaats gaan branden
of knipperen:
A.
Waarschuwingslampje autogordels
voor en/of achter.
B.
Waarschuwingslampje autogordel
linksvoor.
C.
Waarschuwingslampje autogordel
rechtsvoor.
D.
Waarschuwingslampje autogordel
rechtsachter.
E.
Waarschuwingslampje autogordel
middenachter.
F.
Waarschuwingslampje autogordel
linksachter.
G.
Controlelampje passagiersairbag
uitgeschakeld.
H.
Controlelampje passagiersairbag
ingeschakeld.
35, 37-38
Als u op de voorstoel een kinderzitje
met de rugleuning in de rijrichting wilt
gebruiken, moet u de passagiersairbag
voorin uitschakelen.
Dat gaat als volgt:
)
Zet het contact uit en steek de sleu-
tel in de schakelaar I
.
)
Draai de sleutel in de stand “ OFF
”:
de passagiersairbag is uitgescha-
keld.
Het controlelampje passagiersairbag
uitgeschakeld G
brandt als het contact
is aangezet.
125
Hiermee kan de ruitbediening en de be-
diening van het portierslot van de ach-
terportieren worden geblokkeerd. U kunt
deze elektrische beveiliging inschakelen
door de toets J
in te drukken.
Als deze functie wordt ingeschakeld,
verschijnt een melding op het display
van het instrumentenpaneel en gaat het
controlelampje op de toets J
branden.
115
Page 20 of 340

!!!
18
IN EEN OOGOPSLAG
Elektrisch bediende handrem
Laat kinderen niet alleen in de
auto wanneer het contact is
aangezet: zij zouden de hand-
rem kunnen vrijzetten.
Hill Start Assist
Handmatige werking
Het HANDMATIG aantrekken/vrijzetten
van de handrem is altijd mogelijk door
aan hendel B
te trekken en het rempe-
daal in te trappen.
Controleer, voordat u
de auto verlaat, of het
waarschuwingslamp-
je A (!)
(rood) van de
handrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt en dat het waar-
schuwingslampje P
(rood) van de hen-
del B
brandt.
Trek handmatig de handrem
aan voordat u bij draaiende mo-
tor de auto verlaat. Verlaat de auto niet wanneer de
hill holder in werking is. Om het wegrijden op een helling te ver-
gemakkelijken is uw auto uitgerust met
een systeem waarmee de auto tijdelijk
(ongeveer 2 seconden) op zijn plaats
kan worden gehouden.
Deze functie is alleen actief als:
- de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingetrapt.
- de auto op een helling staat die aan
bepaalde voorwaarden voldoet.
- het bestuurdersportier is gesloten. Controleer, voordat u
de auto verlaat, of het
waarschuwingslamp-
je A (!)
(rood) van de
handrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt en dat het waar-
schuwingslampje P
(rood) van de hen-
del B
brandt.
Automatische werking
De handrem wordt bij het wegrijden
automatisch en geleidelijk vrijgezet.
Bij stilstaande auto wordt de handrem
automatisch aangetrokken na het af-
zetten van de motor.
COMFORTABEL AUTORIJDEN
130
136
129
Page 21 of 340

19
IN EEN OOGOPSLAG
Dit systeem zorgt ervoor dat de snelheid van
de auto constant op een door de bestuurder
geprogrammeerde waarde gehouden wordt.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem biedt de mogelijkheid om
een maximumsnelheid in te stellen.
De ingestelde snelheid moet hoger
dan 30 km/h
zijn. De snelheidsregelaar werkt alleen in
de hoogste versnellingen.
De in-
gestelde snelheid moet hoger dan
40 km/h
zijn.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven of de functie snelheids-
begrenzer of snelheidsregelaar is ge-
selecteerd.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
“ LIMIT
”: activeren van de snel-
heidsbegrenzer.
“ SET +
”: verhogen van de
maximumsnelheid.
“ SET -
”: verlagen van de maxi-
mumsnelheid.
Onderbreken of hervatten.
Uitzetten.
De gekozen snelheid is opge-
slagen. “ SET
”: opslaan van de
snelheid (systeem op
pauze). “ CRUISE
”: activeren van de
snelheidsregelaar.
“ SET +
”: verhogen van de op-
geslagen snelheid (systeem op
ON).
“ SET -
”: verlagen van de opge-
slagen snelheid (systeem op
ON).
Onderbreken of hervatten.
Uitzetten.
COMFORTABEL AUTORIJDEN
152
154
Page 22 of 340