Page 89 of 340

IV
87
TOEGANG TOT DE AUTO
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstof-
fen van het type E10 (deze bevat-
ten 10% ethanol) die voldoen aan
de Europese richtlijnen EN 228 en
EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uit-
sluitend geschikt voor auto's die
speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwali-
teit van de ethanol moet voldoen aan
de Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brand-
stoffen met een ethanolgehalte tot
100% (type E100), worden alleen
verkocht in Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstof-
fen die aan de huidige en toekom-
stige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn EN
590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN 14214)
en die aan de pomp getankt kunnen
worden (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof
B30 is mogelijk bij bepaalde diesel-
motoren op voorwaarde dat de bij-
zondere onderhoudsvoorschriften
strikt worden nageleefd. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stook-
olie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en
het brandstofcircuit).
VULPISTOOLRESTRICTIE(DIESEL)
*
Dit mechanisme is aangebracht in
auto's met een dieselmotor, waardoor
het onmogelijk is om benzine te tan-
ken. Hiermee wordt schade aan mo-
toren, ontstaan door het tanken van
de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankope-
ning is ingebouwd, is zichtbaar zodra
u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering
een benzinetankpistool in de tank-
opening plaatst, wordt dit tegenge-
houden door een klep, waardoor het
vergrendeld blijft en er dus niet ge-
tankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tan-
ken maar kies een dieseltankpistool.
Het voorzichtig vullen van de brandstof-
tank met behulp van een jerrycan is wel
mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht en
druk deze niet tegen de klep van de vulpi-
stoolrestrictie, om ervoor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
*
Volgens land van bestemming.
Page 90 of 340

V
88
ZICHT
SCHAKELAAR VERLICHTINGEXTERIEUR
Met de lichtschakelaar kunt u de
verlichting van de auto selecteren
en inschakelen.
Hoofdverlichting
De verlichting van de auto voor en
achter is ontwikkeld om de zicht-
baarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen
aan de omgeving en de weersom-
standigheden:
- parkeerlicht: om gezien te wor-
den,
- dimlicht: voor een optimaal zicht
zonder medeweggebruikers te
verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal
zicht op wegen zonder tegenlig-
gers.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullen-
de verlichting voor specifi eke rijom-
standigheden:
- mistachterlicht: voor een optima-
le zichtbaarheid van achteren,
- mistlampen vóór: voor extra zicht
bij slecht weer,
- bochtverlichting: voor een opti-
maal zicht in bochten,
- appèllichten: voor een betere zicht-
baarheid van uw auto overdag.
Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw
auto heeft verschillende extra au-
tomatische functies die afzonderlijk
kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- automatische verlichting,
- bochtverlichting.
Handbediende functies
Lichten uit.
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht .
Dimlicht of grootlicht.
B.
Trek de hendel naar u toe om
over te schakelen van dim- naar
grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld
of wanneer alleen de parkeerlichten
zijn ingeschakeld, kunt u een licht-
signaal geven door de hendel naar
u toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is inge-
schakeld. De lichtschakelaar bestaat uit de
ring A
en de hendel B
.
A.
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting:
draai aan de ring om het symbool
van de gewenste stand tegen-
over het merkteken te zetten.
Onder bepaalde weersomstandig-
heden (lage temperatuur, vochtig-
heid) kan zich een laagje condens
aan de binnenzijde van de kop-
lampen en de achterlichten vor-
men; dit verdwijnt enkele minuten
na het ontsteken van de koplam-
pen.
Page 91 of 340

V
89
ZICHT
C.
Ring voor de selectie van de mist-
verlichting.
De mistlampen werken in combi-
natie met parkeerlicht, dimlicht en
grootlicht.
- schakelaar één stand naar voren
draaien: inschakelen mistachter-
lichten.
- schakelaar één stand naar ach-
teren draaien: uitschakelen mist-
achterlichten.
- schakelaar één stand naar voren
draaien: inschakelen mistlampen
voor.
- schakelaar twee standen naar
voren draaien: inschakelen mist-
achterlicht.
- schakelaar één stand naar ach-
teren draaien: uitschakelen mist-
achterlicht.
- schakelaar twee standen naar
achteren draaien: uitschakelen
mistlampen voor.
Uitvoering met alleen
mistachterlichten
Uitvoering met mistlampen
voor en achter
Bij helder of regenachtig weer, zo-
wel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en de mistach-
terlichten verblindend voor me-
deweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlam-
pen vóór en de mistachterlichten
uitsluitend bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende
licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de ver-
lichting handmatig is ingeschakeld
en een van de voorportieren wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting
nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als de dimlichten bij afgezet con-
tact blijven branden, worden deze
na 30 minuten automatisch uitge-
schakeld om het ontladen van de
accu te voorkomen.
Page 92 of 340

V
90
ZICHT
*
Afhankelijk van het land van be-
stemming.
Appèlverlichting
Dit systeem bestaat uit een specifi e-
ke lamp in de koplampunit die con-
tinu brandt, zodat u overdag goed
zichtbaar bent.
De appèlverlichting wordt met draai-
ende motor automatisch en continu
ingeschakeld als:
- De functie is geactiveerd * in het
"Hoofdmenu" van het display
van het instrumentenpaneel.
- De verlichtingsschakelaar in de
stand 0
of AUTO
staat.
- Alle koplampen zijn uitgescha-
keld.
U kunt deze functie uitzetten * via het
"Hoofdmenu" van het display van
het instrumentenpaneel.
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het
afzetten van het contact de dimlich-
ten nog even blijven branden om het
uitstappen in het donker te verge-
makkelijken.
Inschakelen
)
Geef bij afgezet contact een
"lichtsignaal" met de lichtscha-
kelaar.
)
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto
wordt de handbediende follow me
home-verlichting na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is of in bepaalde ge-
vallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving
weer voldoende is of nadat het wis-
sen is gestopt.
Inschakelen
)
Draai de ring A
in de stand
"AUTO"
. Het inschakelen wordt
bevestigd door een melding op
het display van het instrumen-
tenpaneel.
Uitschakelen
)
Draai de ring A
in een andere
stand dan de stand "AUTO"
. Het
uitschakelen wordt bevestigd
door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Page 93 of 340

V
91
ZICHT
In combinatie met de
automatische follow me
home-verlichting
De combinatie van de automatische
follow me home-verlichting met de
automatische verlichting biedt de
volgende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de
follow me home-verlichting
(15, 30 of 60 seconden) via het
confi guratiemenu van de auto op
het display van het instrumen-
tenpaneel,
- automatische inschakeling van
de follow me home-verlichting
als de automatische verlichting
is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en verschijnt
een melding op het display van het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich
in het midden van de voorruit ach-
ter de binnenspiegel bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer be-
diend.
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
Verstel de hoogte van de koplam-
pen met halogeenlampen afhanke-
lijk van de belading van uw auto om
verblinding van medeweggebruikers
te voorkomen.
0.
1 of 2 personen voorin.
-.
3 personen.
1.
5 personen.
-.
Tusseninstelling.
2.
5 personen + maximaal toege-
stane belading.
-.
Tusseninstelling.
3.
Bestuurder + maximaal toege-
stane belading.
Stand "0"
: basisinstelling.
AUTOMATISCHE
HOOGTEVERSTELLING VAN DE
MEEDRAAIENDE KOPLAMPEN
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats. In het geval van een
storing verschijnt dit
pictogram op het in-
strumentenpaneel, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding op het dis-
play van het instrumentenpaneel.
Het systeem zet in dat geval de kop-
lampen in de lage stand. Om verblinding van andere wegge-
bruikers te voorkomen corrigeert dit
systeem bij stilstaande auto auto-
matisch de hoogte van de lichtbun-
del van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
Page 94 of 340
V
92
ZICHT
BOCHTVERLICHTING
Zonder statische bochtverlichting
Met statische bochtverlichting
Functie "statische
bochtverlichting"
Tijdens het rijden met dim- of groot-
licht kan met deze functie de licht-
bundel onder een extra hoek de
binnenkant van de bocht verlichten
(tot 40 km/h).
Deze verlichting werkt vooral op-
timaal bij lage of gemiddelde snel-
heid (stadsverkeer, bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages...).
Inschakelen
Deze functie wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een rich-
tingaanwijzer,
- vanaf een bepaalde stuurhoek.
Uitschakelen
Deze functie wordt in de volgende
gevallen uitgeschakeld:
- bij een stuurhoek kleiner dan
een bepaalde waarde,
- bij stilstand of stapvoets rijden,
- bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling,
- bij het uitschakelen van de mee-
draaiende koplampen.
Page 95 of 340

V
93
ZICHT
Confi guratie
Deze functie kan worden geac-
tiveerd of gedeactiveerd via het
"Hoofdmenu" van het display van
het instrumentenpaneel.
Selecteer hiervoor "Parameters
auto Verlichting Meedraaiende
koplampen".
Storing
In het geval van een storing
knippert dit pictogram op het
display in combinatie met
een melding op het multi-
functionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt
of in de achteruitversnelling staat,
is deze functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Functie meedraaiende
koplampen
Als het dimlicht of grootlicht is in-
geschakeld, zorgt deze functie, ge-
koppeld aan de functie "statische
bochtverlichting", ervoor dat de
lichtbundels de richting van de weg
volgen.
Deze functie, die uitsluitend aanwe-
zig is bij uitvoeringen met xenon-
lampen, zorgt voor een aanzienlijke
verbetering van het zicht in bochten.
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Page 96 of 340

V
94
ZICHT
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha-
kelaar kunt u de ruitenwissers voor
en achter inschakelen om regen en
vuil van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zor-
gen voor een optimaal zicht voor de
bestuurder, ongeacht de weersom-
standigheden.
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de
volgende automatische functies van
de ruitenwissers mogelijk:
- automatische werking van de
ruitenwissers vóór,
- automatisch inschakelen van
de ruitenwisser achter bij het in-
schakelen van de achteruitver-
snelling.
Handmatige functies
De ruitenwisserschakelaar bestaat
uit de hendel A
en de ring B
.
Ruitenwisser achter (Tourer)
B.
ring voor de selectie van de rui-
tenwisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien
(gedurende enige tijd). hoge snelheid
(hevige neerslag),
normale snelheid
(matige regenval),
interval (wissnelheid
aangepast aan de
wagensnelheid),
automatisch en één
keer wissen (zie
volgende bladzijde). uit,
één keer wissen (duw de
hendel even omlaag),
Ruitenwissers vóór
A.
Selecteer de wissnelheid met de
hendel:
of
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuw-
val of strenge vorst en bij montage
van een fi etsendrager op de achter-
klep. Dit kan worden uitgevoerd via
het confi guratiemenu van het display
van het instrumentenpaneel.