Page 129 of 244

127
Rijden
6voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Snelstartmodus
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de
omgeving van de auto (linker gedeelte) en de
bovenzijde van de auto worden weergegeven.
Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de
omgeving van de auto moet controleren voordat
u de manoeuvre uitvoert.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen. Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het
detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens
in de betreffende richting om op deze plek te
parkeren, terwijl de bestuurder de rijrichting
bepaalt, schakelt, accelereert en remt.
Het systeem zorgt dat Top Rear Vision
automatisch wordt weergegeven en dat de
parkeerhulp wordt ingeschakeld zodat de
bestuurder de manoeuvre in de gaten kan
houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken
en berekent de afstand tot obstakels met
behulp van ultrasone sensoren in de voor- en
achterbumpers van de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A.
Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/
Rijverlichting van het touchscreen
worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist ".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld,
wordt de dodehoekbewaking
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te
verlaten kunt u op elk gewenst moment op de
pijl in de linkerbovenhoek van de
weergegeven pagina drukken om de functie
uit te schakelen.
Selecteren van het type manoeuvre
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre
op het touchscreen weergegeven: standaard
is dit de pagina “Inparkeren” als de auto na het
Page 130 of 244

128
Rijden
aanzetten van het contact heeft gereden, zo niet
dan wordt de pagina “Uitparkeren” weergegeven.
► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek
in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk
gewenst moment worden gewijzigd, ook
wanneer er naar een beschikbare parkeerplek
wordt gezocht.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd niet harder
dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt
als de snelheid van 30 km/h wordt overschreden.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.
Voor “fileparkeren” moet de
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de
lengte van uw auto plus 0,60 m.
Voor “haaks parkeren” moet de breedte van
de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de
breedte van uw auto plus 0,70 m.
Als de functie Parkeerhulp via het menu Auto/Rijden van het touchscreen
uitgeschakeld is, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem geactiveerd
wordt.
Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er “ OK“ op de
parkeerweergave getoond in combinatie met een
geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand
te brengen: “Stop de auto “ wordt samen met
“STOP” en een geluidssignaal weergegeven.
Als de auto is gestopt, wordt er een
instructiepagina op het scherm weergegeven.
► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven
met de melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “
en een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangegeven door deze
melding: “ Laat het stuurwiel los en rijd
achteruit”. Top Rear Vision en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het geeft instructies over de richting bij het manoeuvreren als de auto parallel wordt
in- en uitgeparkeerd, en bij het parkeren in een
parkeervak.
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling".
"Vooruit".
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood) (de pijlen geven aan dat de
bestuurder de controle over de auto weer moet
overnemen).
De maximale snelheden tijdens manoeuvres
worden met de volgende symbolen aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Page 131 of 244

129
Rijden
6Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet
tussen de spaken van het stuurwiel. Let op
voorwerpen die het draaien van het stuurwiel
kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das,
enz.). Kans op letsel!
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om continu het verkeer in de
gaten te houden, vooral tegenliggers.
De bestuurder moet controleren of er geen
voorwerpen of personen in de baan van de
auto aanwezig zijn.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het terrein
worden vervormd.
In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon)
licht kan het beeld donkerder en met minder
contrast worden weergegeven.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, door de
bestuurder zelf of automatisch door het systeem.
Onderbreking door de bestuurder:
– door de controle over de auto weer over te nemen.– door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre.
– door de veiligheidsgordel van de bestuurder los te maken.– door het contact af te zetten.
Onderbreking door het systeem:– De snelheidslimiet wordt overschreden: 7 km/h tijdens manoeuvres bij het inparkeren en 5 km/h bij het uitparkeren.– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.– Een van de portieren of de bagageruimte wordt geopend.– De motor slaat af.– Bij een storing in het systeem.– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan
wordt de functie automatisch uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood op
het touchscreen weergegeven, samen met de
melding “ Manoeuvre geannuleerd”.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto weer over te nemen.
Einde van de in- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood op
het touchscreen weergegeven, in combinatie
met de melding " Manoeuvre voltooid ".
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel enz.).
– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege
een vast obstakel aan de tegenoverliggende
zijde van de manoeuvre waardoor de auto de
voor het inparkeren benodigde baan niet kan
volgen.
– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende
is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe
bochten.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het
detectiebereik van de sensoren bevinden.
– Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
– Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren,
hetgeen niet altijd door het systeem wordt
vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen
hierdoor incorrect zijn.
Page 132 of 244

130
Rijden
– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
De werking van de sensoren en camera('s) van
de auto kan negatief worden beïnvloed door:
– een opeenhoping van sneeuw of gevallen bladeren op het wegdek,– slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval),– geluidsverstoringen door lawaai van voertuigen en machines (vrachtwagens,
drilboren, enz.).
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.
– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het CITROËN-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het
systeem (dit waarschuwingslampje gaat
branden), dan wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging
wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Page 133 of 244
prefereert
MET TOTAL QUARTZ-SMEERMIDDELEN
ZORGELOOS
BIJVULLEN
Al meer dan 50 jaar delen T
dezelfde waarden: topprestaties, creativiteit en
technische innovatie.
Daarom heeft T
smeermiddelen
afgestemd op CITRO\313N-motoren. Deze
smeermiddelen mak
zuiniger en schoner voor het milieu.
T
en de prestaties van hun producten onder extreme
omstandigheden tijdens autosportwedstrijden.
Kies voor TOTAL QUARTZ-smeermiddelen voor
het onderhoud van uw auto;deze garanderen een
optimale levensduur en uitstekende prestaties.
Page 134 of 244

132
Praktische informatie
Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Reservevolume: ongeveer 5 liter.
Laag brandstofniveau
/2 11Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat een van deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding op het scherm en een
geluidssignaal. Als het lampje gaat branden,
bevat de tank nog ongeveer 5 liter brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt,
wordt dit waarschuwingslampje telkens
weergegeven wanneer het contact wordt
ingeschakeld, samen met een melding op het
scherm en een geluidssignaal. Onder het rijden
worden deze melding en het geluidssignaal
steeds vaker herhaald terwijl het brandstofniveau
naar 0 gaat.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Als er minder dan 5 liter brandstof wordt getankt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan er
een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:
Page 135 of 244

133
Praktische informatie
7► Zet altijd eerst de motor af.
► Druk, als de auto is ontgrendeld, op het midden van het achterste deel van de
brandstofvulklep om deze te openen.
► Kies de juiste brandstof bij het tankstation (deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van de
auto).
► Draai de brandstofvuldop linksom.
► Verwijder de brandstofvuldop en plaats deze op de steun (op de brandstofvulklep).► Steek het vulpistool tot de aanslag in de vulopening voordat u het vulpistool inknijpt (om
spatten te voorkomen).
► Vul de brandstoftank.Laat het vulpistool maximaal drie keer
afslaan, aangezien er anders storingen
kunnen optreden.
► Plaats de vuldop terug.► Draai de dop rechtsom.► Druk de brandstofvulklep dicht.
Als u per ongeluk verkeerde brandstof voor de auto tankt, moet de tank eerst
worden afgetapt en weer gevuld voordat de
motor kan worden gestart.
De auto is voorzien van een katalysator die
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije
benzine worden gebruikt.
Door de smallere vulpijp kan er alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het land van verkoop.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om
benzine te tanken.
Deze voorziening, die in de tankopening is
ingebouwd, is zichtbaar zodra u de vuldop
verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een auto met dieselmotor een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep.
Daardoor blijft het pistool vergrendeld en kan er
dus niet worden getankt.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken,
maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Page 136 of 244

134
Praktische informatie
Reizen naar het buitenland
De tankpistolen voor het tanken van
diesel kunnen per land verschillen, waardoor
kan een tankbeveiliging op de auto ervoor
kan zorgen dat tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden
wij u aan om bij een CITROËN-dealer na
te vragen of de auto geschikt is voor de
apparatuur in de landen die u bezoekt.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien
van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Soorten kettingen
195/65 R15 Maximale afmeting
van de schakel:
9 mm195/60 R16
205/60 R16 Bandenmaat niet
geschikt voor
sneeuwkettingen
215/50 R17
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de
weg stil op een vlakke ondergrond.
► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
► Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.► Rijd voorzichtig weg en rij even met een snelheid van maximaal 50 km/h.► Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te voorkomen.
Als de auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Trekhaak met afneembare kogel
De kogel van deze door de fabrikant geleverde
trekhaak kan zonder gereedschap worden
gemonteerd en verwijderd.
Presentatie
Deze originele sleepvoorziening kan zonder
gereedschap worden gemonteerd en verwijderd.