Page 49 of 244

47
Ergonomie en comfort
3Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning
De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
De temperatuur afstellen
► Draai de knop naar het blauwe gedeelte (koud) of het rode gedeelte (warm) om de
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
Regeling luchtopbrengst
► Draai aan knop 4 om de gewenste
luchtstroom te verkrijgen.
Regeling luchtverdeling
Middelste ventilatierooster en zijventilatieroosters.Voetenruimte.
Voorruit en zijruiten.
De luchtstroom kan worden verdeeld
door meerdere toetsen in te drukken.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn
gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
– de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,– in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.► Druk op deze toets om de airconditioning in/uit te schakelen.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Automatische airconditioning
De airconditioning werkt als de motor draait,
maar de ventilatie en bedieningsfuncties werken
ook bij ingeschakeld contact.
De airconditioning, de temperatuur, de
luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur
worden automatisch geregeld.
Druk op de menutoets Airconditioning
om de bedieningsknoppen van het
systeem weer te geven.
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Airconditioning aan/uit
5. Automatisch comfortprogramma aan/uit
Page 50 of 244

48
Ergonomie en comfort
– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.► Druk op de toets (4) om de airconditioning in
of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtstroom is
uitgeschakeld.
Ventilatiefunctie bij
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan
van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
6. Luchtrecirculatie in het interieur
7. Toegang tot de tweede pagina
Regeling temperatuur
► Druk op een van de toetsen 1 om de waarde
te verhogen (rood) of te verlagen (blauw).
De weergegeven waarde heeft betrekking
op een comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
Druk voor maximale koeling of
verwarming van het interieur op de toets
“omlaag” of “omhoog” voor het instellen van
de temperatuur totdat LO of HI wordt
weergegeven.
Automatisch comfortprogramma
Inschakelen/uitschakelen
► Druk op de toets 5 om de automatische
stand van het airconditioningssysteem in of uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem werkt automatisch:
het systeem regelt de temperatuur, luchtstroom
en luchtverdeling in het interieur optimaal op
basis van het geselecteerde comfortniveau.
► Druk op toets 7 om de tweede pagina weer te
geven. Op deze pagina kunt u het automatische
comfortprogramma aanpassen door een van de
beschikbare instellingen te kiezen.
“Langzaam": voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de luchtstroom beperkt is.
“Normaal": voor het beste compromis tussen
een comfortabele temperatuur en een stille
werking (standaardinstelling).
“Snel": voor een sterke en doeltreffende
luchtstroom.
Mode AUTO► Als u de instelling wilt wijzigen, druk meerdere keren op de toets.
De stand is alleen voor de stand AUTO. Maar
als de stand AUTO wordt uitgeschakeld, blijft de
vorige keuze ingesteld.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
De luchtstroom neemt geleidelijk toe
totdat de gewenste comfortwaarde is
bereikt, om de toevoer van koude lucht in de
auto bij koud weer en een koude motor te
beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
comfortstand, dan hoeft u de instelling
niet aan te passen om het gewenste
comfortniveau sneller te bereiken. Het
systeem corrigeert het temperatuurverschil
automatisch en zo snel mogelijk.
Regeling luchtstroom
► Druk op een van de toetsen 2 (- of +) om de
luchtstroom de vergroten of verkleinen.
Het symbool van de luchtstroom (een ventilator)
wordt opgevuld overeenkomstig de gevraagde
hoeveelheid.
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt,
stopt de ventilatie.
Naast de ventilator wordt OFF weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de
luchtstroomverdeling in het interieur aan te
passen.
Voorruit.
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.Voetenruimte.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld.
Alle drie de toetsen kunnen gelijktijdig worden geactiveerd. In dit geval wordt
voorrang gegeven aan de luchtstromen van
de middelste en zijventilatieroosters, en van
die in de beenruimte aan passagierszijde.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde
efficiënt, maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
– In de zomer de temperatuur in de auto verlagen.
Page 51 of 244

49
Ergonomie en comfort
3– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.► Druk op de toets (4) om de airconditioning in
of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtstroom is
uitgeschakeld.
Ventilatiefunctie bij
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan
van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Deze functie kan waar nodig ook tijdelijk
worden gebruikt om de lucht in het
interieur sneller te verwarmen of af te koelen.
► Druk op toets 6 om de lucht in het interieur
te laten recirculeren of om de toevoer van
buitenlucht toe te staan.
Gebruik de luchtrecirculatiefunctie in de
auto niet te lang, omdat de ruiten kunnen
beslaan en de luchtkwaliteit afneemt.
Ontwasemen - Ontdooien
voorruit
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen
moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
Richt bij koud weer de zijventilatieroosters op de
zijruiten zodat deze sneller ontwasemd worden.
Met bedieningspaneel op de
middenconsole.
Aan / Uit
► Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de desbetreffende
opdruk weergegeven stand.
► Druk op deze knop om de lucht over de voorruit te verdelen; het lampje ervan
gaat branden.
► Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet
uit zijn.
► Zet de knop van de luchtopbrengst in de stand 0.
Met touchscreen
Aan / Uit
► Druk op deze toets. Het lampje gaat branden.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt
de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig
in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk
schoon worden.
► Druk nogmaals op deze toets om het programma uit te schakelen. Het lampje ervan
gaat uit.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Page 52 of 244

50
Ergonomie en comfort
Voorzieningen vóórVoorruitverwarming
Bij koud weer verwarmt deze functie de gehele
voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijlen.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie ervoor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze zijn
vastgevroren en dat opeenhoping van sneeuw
door de werking van de ruitenwissers wordt
voorkomen.
Aan/uit
► Druk met draaiende motor op deze toets om de functie in of uit te schakelen (bevestigd door
het desbetreffende lampje).
De functie is actief zodra de buitentemperatuur
lager wordt dan 0 °C. De functie wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer de motor
wordt afgezet.
► Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te schakelen; het lampje van de toets
gaat uit.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als
de motor wordt afgezet.
Achterruitverwarming
Aan / Uit
► Druk op deze toets om de achterruit en de
buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering)
te ontwasemen/ontdooien. Het verklikkerlampje
van de toets gaat uit.
De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld
om overmatig stroomverbruik te voorkomen.
► U kunt de verwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op deze toets te
drukken. Het indicatielampje in de knop gaat uit.
Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging
van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Page 53 of 244
51
Ergonomie en comfort
3Voorzieningen vóór1.Zonneklep
2. Dashboardkastje
3. 12 V-aansluiting (max. 120 W).
4. USB-aansluiting
5. Open opbergruimte
6. Open opbergruimte met twee bekerhouders
7. Middenarmsteun vóór
(afhankelijk van de uitvoering)
8. Opbergvakken
9. Open opbergruimte met bekerhouder
Zonneklep
De zonnekleppen zijn voorzien van een make-
upspiegel met klep en een kaarthouder (of
tickethouder).
Dashboardkastje
► Trek de hendel naar u toe om het dashboardkastje te openen.
In het dashboardkastje bevindt zich ook
de schakelaar voor het uitschakelen van
de airbag voor de voorpassagier.
12 V-aansluitingen
Page 54 of 244

52
Ergonomie en comfort
– Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
USB-aansluiting
Op de middenconsole bevindt zich een
USB-aansluiting.
Hierop kunt u draagbare apparatuur of een USB-
stick aansluiten.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of op het touchscreen.
Tijdens het gebruik van de USB-
aansluiting kan de draagbare apparatuur
automatisch worden opgeladen.
Er wordt een melding weergegeven als het
stroomverbruik van de draagbare apparatuur
hoger is dan de door de auto geleverde
stroomsterkte.
► Gebruik altijd de juiste adapter voor aansluiting van een accessoire van 12 V (max. vermogen: 120 W).
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan apparatuur te
voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Draadloze smartphonelader
Hiermee kunt u apparaten zoals een smartphone
draadloos opladen volgens het principe van
magnetische inductie, in overeenstemming met
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij Keyless entry and start kan de werking van
de lader kort worden onderbroken als er een
deur wordt geopend of als het contact wordt
uitgeschakeld.
Laden bezig
► Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat in het midden plaatsen.
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden.
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om
meerdere apparaten tegelijkertijd op te
laden.
Laat geen metalen voorwerpen zoals
munten, sleutels of de
afstandsbediening. in het laadgedeelte liggen,
omdat er dan kans op oververhitting of
onderbreking van het laadproces bestaat.
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de
werking van de lader aan.
Status van
controlelampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
Groen,
permanent Geschikt apparaat
gevonden.
Laden bezig.
Knipperend
oranje Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd in het
oplaadgedeelte.
Permanent
oranje Storing in de laadindicator
van het apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.
Als het controlelampje oranje brandt:– Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het midden van het oplaadgedeelte.
of
Page 55 of 244

53
Ergonomie en comfort
3– Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
USB-aansluiting
Op de middenconsole bevindt zich een
USB-aansluiting.
Hierop kunt u draagbare apparatuur of een USB-
stick aansluiten.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of op het touchscreen.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting kan de draagbare apparatuur
automatisch worden opgeladen.
Er wordt een melding weergegeven als het
stroomverbruik van de draagbare apparatuur
hoger is dan de door de auto geleverde
stroomsterkte.
Armleuning vóór
Hoogteverstelling
► Klap de armsteun volledig omlaag.► Beweeg deze dan omhoog tot de gewenste stand (laag, tussenstand, hoog) is bereikt.► Wanneer de armsteun in de hoogste stand staat, trek deze dan omhoog om te ontgrendelen
en in de laagste stand te zetten.
Kaarthouder
Biedt de mogelijkheid voor het opbergen van
bijvoorbeeld een tolkaart of een parkeerticket.
Matten
Bevestigen
Wanneer u een nieuwe mat aan bestuurderszijde
bevestigt, gebruik uitsluitend de bevestigingen
uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Page 56 of 244

54
Ergonomie en comfort
Verwijderen/terugplaatsen
► Om deze aan de bestuurderszijde te verwijderen: schuif de bestuurdersstoel naar
achteren en maak de bevestigingen los.
► Om de mat terug te plaatsen: plaats de mat en druk deze vast.► Controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
– Gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het
gebruik van deze bevestigingen is verplicht.
– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden
gehinderd.
De goedgekeurde matten zijn voorzien van
twee bevestigingen onder de stoel.
Voorzieningen achter
Tassen, rugleuning
De achterzijde van de rugleuning van beide
voorstoelen is voorzien van een opbergtas.
Zonneschermen voor de
zijruiten
De zonneschermen voor de zijruiten van de
tweede zitrij beschermen het interieur tegen de
zon.
► Trek het zonnescherm aan de lip A uit en
bevestig deze aan de haak B.
Beweeg het zonnescherm altijd
voorzichtig omhoog of omlaag met de lip.
Kledinghaken
Deze bevinden zich boven beide achterportieren.
Armsteun achterin en
skiluik
Deze heeft twee bekerhouders (afhankelijk van
de uitvoering).
Via de armsteun hebt u toegang tot de
bagageruimte, zodat u lange voorwerpen kunt
vervoeren.
Neerklappen van de achterbank vanuit het
interieur
► Trek de riem 1 naar u toe om de armsteun te
ontgrendelen.
► Beweeg de armsteun 3 naar voren totdat
deze horizontaal ligt.