92
Rijden
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.► Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
► Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op situaties waarbij u moet remmen en houd
afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht
weer.
► Voer handelingen die veel aandacht vergen (bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij
stilstaande auto uit.
► Bij lange ritten is het raadzaam om elke twee uur pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans
op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat bij winterse omstandigheden
(temperaturen onder -23 °C) de motor
gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
mechanische onderdelen van uw auto (de
motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken
parkeerrem . Kans op oververhitting en
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor
niet draaien op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.). Het uitlaatsysteem van uw auto
wordt erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enkele minuten warm.
Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten, trek dan
de handrem aan en zet de versnellingsbak in
de neutraalstand of in de stand N of P,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in
de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
► controleer dat de diepte van het water nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
► schakel de functie Stop & Start uit,► rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h,► zet de auto niet stil en zet de motor niet af.Als u het overstroomde weggedeelte achter u
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Houd u aan de maximale aanhangergewichten.
Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af;
door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
11 4
Rijden
► druk één keer op toets 5; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om de
snelheid op te slaan,
► druk nogmaals op toets 5 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
► Houd het gaspedaal volledig ingedrukt.De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
► U hoeft alleen het gaspedaal los te laten om weer terug te keren naar een snelheid lager dan
de ingestelde snelheid.
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden, maar dit komt niet door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Rem waar nodig om de rijsnelheid te
beperken.
Zodra de ingestelde rijsnelheid weer wordt
bereikt, werkt de snelheidsbegrenzer weer: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF ”: de
informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar -
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de
snelheidsregelaar uitsluitend als de
verkeerssituatie het mogelijk maakt om
gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar is ingeschakeld. Wanneer
u op een van de toetsen voor het aanpassen
van de snelheid drukt, kan de snelheid van
uw auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
waar nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
– In een stedelijk gebied met overstekende voetgangers.– In druk verkeer .– Op bochtige of steile wegen.– Op gladde of overstroomde wegen.– Bij slechte weersomstandigheden.– Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
11 5
Rijden
6– Op een testbank.– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Weergave op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6.Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Indicatie van snelheidsregelaar onderbroken/
hervat
8. Ingestelde snelheid