Page 57 of 244

55
Ergonomie en comfort
3Neerklappen vanuit de bagageruimte
► Trek de riem 2 naar u toe om de armsteun te
ontgrendelen.
► Duw op de armsteun 3 totdat deze
horizontaal ligt.
Let op: wanneer u de armsteun terug in
positie doet, zorg dat de armsteun goed
is vergrendeld en dat de rode indicator van
elke riem niet meer zichtbaar is. Anders komt
de veiligheid van de passagiers in gevaar
wanneer de auto plotseling moet remmen of
bij een botsing.
Voorwerpen in de bagageruimte kunnen naar
voren worden geslingerd - kans op ernstig
letsel!
Voorzieningen in de
bagageruimte
1. Hoedenplank
2. Haken
3. Gesloten opbergruimtes aan de zijkant
4. Vloer bagageruimte, twee posities
5. Sjorogen
6. Opbergruimte onder de vloerbekleding van
de bagageruimte
Hoedenplank
Verwijderen van de hoedenplank:► maak de twee koorden los,► til de hoedenplank iets op om hem los te maken en verwijder de hoedenplank.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
– rechtop achter de voorstoelen,
– of rechtop tegen de achterbank, in de bagageruimte.
Terugplaatsen:
► positioneer de hoedenplank zodanig dat de nokken zich exact boven de bevestigingspennen
bevinden,
Page 58 of 244

56
Ergonomie en comfort
Opbergruimte
► Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bestaat het
opbergvak uit:
– een noodreparatieset voor een lekke band, met het boordgereedschap,– een noodreservewiel met het boordgereedschap.
Plafonniers
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
y G U X N G H K R H G H \
Q S O D Q N R P O D D J \
] R G D W G H Q R N N H Q L Q G H \
S H Q Q H Q N O H P P H \
Q y P D D N G H W Z H H \
N R R U G H Q Y D V W
Haken
Hieraan kunt u een tas ophangen.
Hang alleen lichte tassen op.
Afsluitbare opbergvakken
► Beweeg het uitneembare rooster omhoog en open het.
Afhankelijk van de uitvoering kan in het rechter
opbergvak het gereedschap van de auto zijn
opgeborgen.
Vloer bagageruimte, twee
posities
De vloerplaat kan met behulp van de steunen
aan de zijkant in twee standen worden gezet,
waarmee u de bagageruimte naar wens kunt
indelen:
– Hoogste stand (maximaal 100 kg.): met
de achterbank neergeklapt en helemaal naar
achteren gezet ontstaat er een vlakke laadvloer
tot aan de voorstoelen (afhankelijk van de
uitvoering).
– Laagste stand: maximale inhoud van de bagageruimte.
Hoogteverstelling:► Trek de vloerplaat met behulp van de middelste handgreep omhoog en naar u toe, en
gebruik vervolgens de steunen aan de zijkant om
de vloerplaat te verplaatsen.
► Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren om deze in de gewenste stand te zetten.
Controleer of de bagageruimte leeg is
voordat u de vloerplaat in een andere
stand zet.
Page 59 of 244

57
Ergonomie en comfort
3Opbergruimte
► Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bestaat het
opbergvak uit:
– een noodreparatieset voor een lekke band, met het boordgereedschap,– een noodreservewiel met het boordgereedschap.
Plafonniers
1.Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
3.Plafonnier achter
4. Kaartleeslampjes achter
Plafonniers voor en achter
In deze stand gaat de interieurverlichting
geleidelijk branden:
– als de auto wordt ontgrendeld,– als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,– als een portier wordt geopend,– als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te
lokaliseren.
De interieurverlichting dooft geleidelijk:
– als de auto wordt vergrendeld,– als het contact wordt aangezet,
– 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent is
ingeschakeld, blijft deze gedurende een
bepaalde tijd branden:
– bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,– in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,– bij draaiende motor: onbeperkt.
Als de plafonnier vóór permanent is ingeschakeld, zal de plafonnier achter
ook branden tenzij deze op "permanent uit"
staat.
Zet de plafonnier achter op "permanent uit"
als u deze wilt uitschakelen.
Kaartleeslampjes vóór en
achter
► Bedien bij aangezet contact de desbetreffende schakelaar.
Let op dat u niet tegen de plafonniers
stoot.
Sfeerverlichting interieur
De gedempte verlichting in het interieur verbetert
het zicht in de auto wanneer deze zich in een
donkere omgeving bevindt.
Page 60 of 244
58
Ergonomie en comfort
Als het buiten donker is, gaat de sfeerverlichting
automatisch aan/uit als de parkeerlichten worden
in-/uitgeschakeld.
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting gaat automatisch
branden zodra de achterklep wordt geopend en
dooft zodra deze wordt gesloten.
Er zijn verschillende verlichtingstijden:
– bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
– in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,– bij draaiende motor: onbeperkt.
Page 61 of 244

59
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel
van de ledkoplampen. U kunt daarbij
ernstig oogletsel oplopen!
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
Reizen naar het buitenland
Auto's uitgerust met halogeenkoplampen
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere kant
van de weg rijdt, moet de afstelling van de
dimlichten worden gewijzigd om te voorkomen
dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als één of meer lampen defect zijn, ontvangt u een melding dat u de
betreffende lampen moet controleren.
Hoofdverlichting
Automatische verlichting/dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of grootlicht
Overschakelen van dim-
naar grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. In de stand "AUTO" en de stand voor de
parkeerlichten kunt u een lichtsignaal met het
grootlicht geven door de hendel naar u toe te
trekken.
Display
Een controlelampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat de geselecteerde verlichting is
ingeschakeld.
Mistachterlichten
Mistachterlicht
Deze functie werkt alleen als de parkeerlichten of het dimlicht zijn/is
ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren om deze in te schakelen en naar achteren om deze uit te
schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (stand " AUTO"), blijven de
mistlampen en het dimlicht branden.
Page 62 of 244

60
Verlichting en zicht
weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de ring op de stand " AUTO"
staat en door een lichtsensor onvoldoende
omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een
handeling van de bestuurder. De verlichting kan
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal en/of een
melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen vóór en
mistachterlamp
Werken als de parkeerlichten of dimlichten zijn ingeschakeld (handmatig
of in de stand AUTO).
► Druk op de ring en draai de ring:– Eén keer naar voren om alleen de mistlampen vóór in te schakelen.– Nog een keer naar voren om de mistachterlampen in te schakelen.– Eén keer naar achteren om de mistachterlamp uit te schakelen.– Nog een keer naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met de stand AUTO) of
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistlampen en de parkeerlichten
branden.
► Draai de ring naar achteren om de mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten
worden dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het gebruik van
de mistlampen vóór en de mistachterlichten
niet toegestaan. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij
mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u de
mistlampen en het dimlicht handmatig in te
schakelen, omdat de lichtsensor voldoende
licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen vóór en de
mistachterlichten uit te zetten zodra ze niet
meer nodig zijn.
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld, behalve
het dimlicht als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het
afzetten van het contact
Zet de ring in de stand "AUTO" en vervolgens
op de gewenste stand om de lichtschakelaar
weer te activeren.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er tijdelijk een geluidssignaal om de
bestuurder te waarschuwen dat de verlichting
nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar
energiebesparingsmodus (eco-mode)).
Richtingaanwijzers
► Links: beweeg de verlichtingsschakelaar omlaag voorbij het weerstandspunt.► Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar omhoog voorbij het weerstandspunt.
Drie keer knipperen
► Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te
drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers
zullen drie keer knipperen.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
► Afhankelijk van de uitvoering: zet de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag om
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de
Page 63 of 244

61
Verlichting en zicht
4weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de ring op de stand "AUTO"
staat en door een lichtsensor onvoldoende
omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een
handeling van de bestuurder. De verlichting kan
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal en/of een
melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in
het midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld. Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Dagrijverlichting /
Parkeerlichten
De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er voldoende licht in de omgeving
is).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er weinig licht in de omgeving is
of in de stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/
grootlicht").
Bij de dagrijverlichting geven de leds
meer licht.
Follow me
home-verlichting
Automatisch
Als de functie "Automatisch inschakelen van
de koplampen" is ingeschakeld (lichtschakelaar
in de stand AUTO), schakelt bij gering
omgevingslicht het dimlicht automatisch in zodra
u het contact uitschakelt.
U kunt de functie in- en uitschakelen en de
tijdsduur van de follow me home-verlichting
instellen via het configuratiemenu van de auto.
Page 64 of 244

62
Verlichting en zicht
– Het grootlicht gaat automatisch branden. Deze lampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de
mistverlichting wordt ingeschakeld of als het
systeem dichte mist detecteert.
De functie wordt automatisch en direct weer
ingeschakeld als de mistverlichting wordt
uitgeschakeld of de auto niet meer in dichte mist
rijdt.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
► Door het geven van een "lichtsignaal" wordt de werking van de functie onderbroken:• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en "Dimlicht" groen branden, zal het systeem
overschakelen op het grootlicht.
• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en "Grootlicht" blauw branden, zal het systeem
overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet
goed werken:
– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of zware regen).
Handmatig
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
► Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.► Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische
instapverlichting
buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte van
de omgeving na het ontgrendelen van de auto
de parkeerlichten en het dimlicht automatisch
branden.
Het in- en uitschakelen en de duur van het
branden van de instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
Grootlichtassistent
Als de ring in de stand " AUTO” staat,
schakelt dit systeem automatisch tussen
dimlicht en grootlicht op basis van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera aan de bovenkant van de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en
het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een
rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt,
werkt deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
de verlichting over op de stand "automatische
verlichting van koplampen".
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/of als
de verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht
niet toelaat:
– De dimlichten blijven branden. Deze lampjes gaan op het
instrumentenpaneel branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat: