Page 137 of 244

135
Praktische informatie
71.Bevestigingssteun
2. Beschermdop
3. Aansluiting
4. Veiligheidsoog
5. Afneembare kogel
6. Draaiknop voor vergrendeling/ontgrendeling
7. Slot met sleutel
8. Label voor het noteren van belangrijke
referenties
A.Vergrendelde stand (groene markering staat
tegenover witte markering); de draaiknop
maakt contact met de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering staat
tegenover witte markering); de draaiknop
maakt geen contact met de kogel (speling
van ongeveer 5 mm).
Aanhangers met ledverlichting zijn niet compatibel met de bedrading van dit
systeem.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over veilig gebruik van de
trekhaak .
Vóór het gebruik
Verzeker u ervan dat de kogel correct
vergrendeld is. Doe dit door het volgende te
controleren:
– het groene merkteken van de draaiknop
valt samen met het witte merkteken van de
kogel,
– de draaiknop maakt contact met de kogel (stand A),– het veiligheidsslot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd; de draaiknop kan niet
meer worden bediend,
– de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te
controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de
aanhanger losraken. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Het is van groot belang dat de maximaal
toegestane last voor de trekhaak in acht wordt
genomen: als deze wordt overschreden, kan
de trekhaak losraken van de auto; dit kan
leiden tot ernstige ongevallen.
Controleer of de verlichting van de aanhanger
correct functioneert.
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling
van de koplampen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger
of bagageplateau, moet de trekhaakkogel
zijn verwijderd en moet de afdekplaat zijn
aangebracht. Dit is met name van belang als
de kogel het zicht op de kentekenplaat of de
verlichting van de auto belemmert.
Monteren van de kogel
Page 138 of 244

136
Praktische informatie
► Verwijder onder de achterbumper de beschermdop 2 van de trekhaaksteun 1.
► Steek het uiteinde van de trekhaakkogel 5 in
de steun 1 en beweeg het naar boven; de kogel
wordt automatisch vergrendeld.
► De draaiknop 6 maakt een kwart omwenteling
linksom; houd uw handen uit de buurt van de
knop.
► Controleer of het mechanisme correct op de juiste plaats is vergrendeld en het groene
merkteken van de rolknop samenvalt met het
witte merkteken van de trekhaakkogel (stand A).
► Vergrendel het slot 7 met de sleutel.► Verwijder altijd de sleutel. De sleutel kan niet worden verwijderd als het slot ontgrendeld is.► Klem het kapje op het slot.
► Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.► Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
► Maak de kabel van de aanhanger vast aan het veiligheidsoog 4 van de steun.► Duw de trekhaakaansluiting 3 naar voren om
deze in de gewenste stand te zetten.
► Steek de stekker van de aanhanger in de aansluiting en draai de stekker een kwart
omwenteling om hem te koppelen aan de
aansluiting 3 van de steun.
Verwijderen van de kogel
► Draai de stekker van de aanhanger een kwart omwenteling en trek hem uit de aansluiting 3 van
de steun.
► Duw de trekhaakaansluiting 3 naar links, om
hem op te bergen.
► Maak de kabel van de aanhanger los van het veiligheidsoog 4 van de steun.► Maak de aanhanger los van de
trekhaakkogel.► Monteer de beschermkap op de trekhaakkogel.
Page 139 of 244

137
Praktische informatie
7
► Verwijder de dop van het slot.► Steek de sleutel in het slot 7.► Ontgrendel het slot met de sleutel.► Houd trekhaakkogel 5 stevig met één hand
vast; trek met de andere hand aan draaiknop 6
en draai deze zo ver mogelijk rechtsom; laat de
draaiknop niet los.
► Verwijder de kogel via de onderzijde van de steun 1.► Laat de draaiknop los; deze stopt automatisch in de ontgrendelde stand en
controleer of het rode merkteken van de
draaiknop samenvalt met het witte merkteken
van de kogel (stand B).
► Monteer de beschermdop 2 op de steun 1.► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de kogel geen schokken kan oplopen en
niet vuil kan worden.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt moet de kogel zijn verwijderd en
moet de beschermdop zijn aangebracht.
Breng het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats aan, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
Trekhaak
Verdeling van de lading► Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te
benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een lagere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af op grotere hoogte
boven de zeespiegel. Trek daarbij voor
elke 1000 m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
Gebruik een trekhaak (met de originele
bedrading) die door CITROËN zijn
goedgekeurd. We raden u aan om een
trekhaak door een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak niet door een CITROËN-
dealer wordt gemonteerd, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden
automatisch uitgeschakeld wanneer er een
goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht op het kentekenbewijs
van uw auto, op het constructeursplaatje en in
het hoofdstuk Technische
Page 140 of 244

138
Praktische informatie
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier verankeringspunten op het dakframe. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
De bevestigingen van de allesdragers zijn
voorzien van een nok die in de opening van het
verankeringspunt moet worden gestoken.
Uitvoering met dakrails
gegevensTechnische gegevens van dit
boekje.
De maximale kogeldruk geldt ook
voor de montage op de trekhaak van
accessoires als een fietsendrager of een
bagageplateau.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch ingeschakeld
zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Na het afzetten van de motor kunt u een aantal
functies, zoals het audio- en telematicasysteem,
de ruitenwissers, het dimlicht en de
interieurverlichting, nog ongeveer 40 minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze
modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden in
de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent, kan het gesprek nog gedurende
ongeveer 10 minuten worden voortgezet via
het Bluetooth-systeem van het audiosysteem
in uw auto.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start
dan de motor en laat deze draaien:
– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken.
– Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de 12V-accu.
Allesdragers
Gebruik uit veiligheidsoverwegingen en
om te voorkomen dat het dak van uw
auto beschadigd raakt uitsluitend voor uw
auto goedgekeurde allesdragers.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.
Uitvoering zonder dakrails
Page 141 of 244

139
Praktische informatie
7Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
De bevestigingen van de allesdragers zijn
voorzien van een nok die in de opening van het
verankeringspunt moet worden gestoken.
Uitvoering met dakrails
U moet de allesdragers bevestigen op de
dakrails op de bevestigingspunten onder de
dakrails.
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de
allesdragers uitsteekt en daardoor in contact
kan komen met het schuif-/kanteldak als dit
wordt bediend.
Aanbevelingen► Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
► Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak.► Sjor de lading goed vast en markeer buiten de auto stekende lading.► Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit
van de auto kan door de belading worden
beïnvloed).
► Verwijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
Maximaal toegestane last op
allesdragers voor een hoogte van minder
dan 40 cm:
– zonder dakrails: 50 kg,– met dakrails: 45 kg.
Deze waarde kan worden gewijzigd,
raadpleeg de in de handleiding van de
allesdragers vermelde maximaal toegestane
last.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm de
rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan
om schade aan de allesdragers en de
bevestigingspunten op het dak te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang
het voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Page 142 of 244

140
Praktische informatie
Dieselmotor
1.Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
10. Handopvoerpomp *
Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
* Afhankelijk van de motor.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Openen
► Open het linker voorportier .► Trek de binnenhendel aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe.
► Duw de veiligheidshaak naar links en breng de motorkap omhoog.
► Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Houd de motorkap vast en trek de steun uit de houder.► Bevestig de motorkapsteun in de houder .
► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.► Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten onder de
motorkap, wordt geadviseerd om blootstelling
aan water (regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De weergegeven motor is een voorbeeld en
wordt alleen ter illustratie getoond.
De plaats van de volgende elementen kan
verschillen:
– Luchtfilter .– Oliepeilstok.– Olievuldop.– Handopvoerpomp.
Benzinemotor
Page 143 of 244

141
Praktische informatie
7Dieselmotor
1.Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
10. Handopvoerpomp *
Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
* Afhankelijk van de motor.
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven
niveaus volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De vloeistoffen moeten voldoen aan de
eisen die de fabrikant stelt aan
vloeistoffen voor de motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op
brandwonden) en de koelventilator kan ieder
moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend
en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat
de motor minimaal 30 minuten
uitgeschakeld is geweest en op een vlakke
ondergrond staat. Controleer het peil met de
oliepeilindicator op het instrumentenpaneel
terwijl het contact is ingeschakeld (bij auto's met
elektrische meter) of met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er
wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km
te controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie
om te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaarheid
werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor
de locatie van de peilstok.
► Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde helemaal naar buiten.
Page 144 of 244

142
Praktische informatie
Koelen van de motor als deze wordt afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet een voor de omstandigheden
geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt
om de onderdelen van het systeem (pomp,
reservoir, leidingen enz.) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditief
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau in het additiefreservoir van het roetfilter wordt
aangegeven door het permanent branden van dit
lampje in combinatie met een geluidssignaal en
► Veeg het uiteinde van de peilstok af met een schone, niet-pluizende doek.
► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en trek hem er weer uit om het oliepeil te
controleren: het oliepeil is juist als het tussen de
merktekens A (max) en B (min) ligt.
Start de motor niet wanneer het peil staat:
– boven markering A; neem contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
– onder markering B; vul onmiddellijk motorolie
bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in
het onderhoudsschema dat bij de auto is
geleverd (of verkrijgbaar is bij uw CITROËN-
dealer en bij gekwalificeerde werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt
gebruikt, kan de contractuele garantie bij een
defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende afbeelding
van de motorruimte.
► Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit
kan brand veroorzaken).
► Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
► Vul indien nodig nog olie bij.► Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Tijdens de 30 minuten na het bijvullen is de controle uitgevoerd met de
olieniveaumeter op het instrumentenpaneel
bij het aanzetten van het contact niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX"
te bevinden. Controleer, indien dit niet het geval
is, of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om
vast te stellen hoe vaak de remvloeistof moet
worden ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert
om bij te vullen. Gebruik alleen
DOT4-remvloeistof die in een ongeopende
verpakking zit.
Koelvloeistof
Het is normaal dat tussen twee onderhoudsbeurten door koelvloeistof
moet worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van de auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken " MAX" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het
merkteken "MIN" bevindt, moet u koelvloeistof
bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht
daarom na het afzetten van de motor ten minste
één uur voordat werkzaamheden aan het
koelsysteem worden uitgevoerd.
Neem, om brandwonden te voorkomen wanneer
u met spoed moet bijvullen, een doek en draai
de dop twee omwentelingen los om de druk te
laten dalen.
Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.