Page 217 of 324

215
F Draai bij de achterdeuren met scharnier aan de buitenzijde de twee bevestigingsbouten
los.
F
H
aal bij de achterklep aan de buitenzijde het
kunststof sierdeel uit de klemmen en kantel
dit naar buiten om het te ver wijderen. Draai
vervolgens de twee bevestigingsbouten los.
F
V
erwijder aan de binnenzijde het
ventilatierooster, afhankelijk van de
uitvoering.
F
H
oud de lichtunit vast, druk op de clip aan
de binnenzijde en verwijder de lichtunit
vervolgens voorzichtig.
F
M
aak de stekker los. F
D ruk de 3 borglippen iets naar buiten en
verwijder vervolgens de lamphouder.
F
D
ruk de defecte lamp iets in en draai
hem een kwartslag rechtsom om hem te
verwijderen.
F
V
ervang de gloeilamp.
Derde remlichtW5W-5W
F Open de linker achterdeur of de achterklep (afhankelijk van de uitvoering). F
V
erwijder bij uitvoeringen met achterdeuren
de kunststof kap met behulp van een kleine
schroevendraaier.
F
M
aak bij uitvoeringen met een achterklep
het bekledingspaneel aan beide uiteinden
los door het omhoog te kantelen en maak
ver volgens de middelste klemmen los om
dit te verwijderen.
F
S
teek een schroevendraaier door de
opening en druk de lamp naar buiten.
F
N
eem de stekker los en trek de lampunit
naar buiten.
F
D
raai de lamphouder een kwartslag linksom
en ver vang de defecte lamp.
Druk op de lamp tot hij vastklikt om hem weer
te bevestigen.
8
In geval van pech
Page 218 of 324

216
Kentekenplaatverlichting
W5W-W
F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het
lampglas.
F
D
uw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F
V
er wijder het lampglas en ver vang de
defecte lamp.
Druk het lampglas vast in de houder.
Plafonniers (voor en achter)
Plafonniers met LED
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type lampen
te laten vervangen.
Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
Plafonniers met gloeilamp
W5W-5W
Bevestig voor het monteren het lampglas
in de behuizing en controleer of het goed is
vastgeklikt.
Plancher Cabine
(achterlichten)
1. Richtingaanwijzers (P21W-21W).
2. Remlichten (P21W-21W).
3. Parkeerlichten (R10W-10W).
4. Achteruitrijlichten (P21W-21W).
5. Mistlampen (P21W-21W ).
F
M
aak het lampglas los door een kleine
schroevendraaier in de uitsparingen aan de
buitenzijde van de plafonnier te steken.
F
V
erwijder de lamp en vervang hem. F
S
poor de defecte gloeilamp op.
F
V
erwijder de vier bevestigingsbouten van de
lens en verwijder deze.
F
D
ruk de defecte lamp iets in en draai
hem een kwartslag rechtsom om hem te
verwijderen.
F
V
ervang de gloeilamp.
In geval van pech
Page 219 of 324

217
Een zekering vervangen
Toegang tot het gereedschap
en de zekeringkast in het
dashboard
De tang voor het ver wijderen van de
zekeringen en de zekeringen bevinden zich
achter het deksel van de zekeringkast.
F
T
rek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
F
V
erwijder het deksel volledig.
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering ver vangt, dient u:
F d e oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
F
a
lle stroomverbruikers uit te schakelen,
F
d
e auto stil te zetten met het contact uit,
F
d
e defecte zekering op te sporen aan de
hand van de beschikbare zekeringtabellen
en schema's.
Bij het ver vangen van een zekering moet u:
F
g
ebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te ver wijderen en
controleer of het smeltdraadje van de
zekering intact is.
F
v
er vang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte
kan storingen veroorzaken (brand).
Als de storing zich kort na het ver vangen
van de zekering opnieuw voordoet, laat dan
het elektrische systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de tegenoverliggende
zekeringtabellen genoemd, kan tot
ernstige storingen leiden. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voordat
u andere elektrische voorzieningen of
accessoires in de auto monteert of laat
monteren.Goed
Defect
Ta n g
8
In geval van pech
Page 220 of 324

218
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten
die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het monteren van extra accessoires
die door CITROËN noch aanbevolen
noch geleverd worden en die bovendien
niet volgens haar specificaties zijn
gemonteerd. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Neem voor meer informatie over de
montage van een trekhaak of een taxi-
uitrusting contact op met het CITROËN-
netwerk.
Versie 1 (Eco)
De aanwezigheid van de hieronder beschreven
zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van
de auto.Zekering
N r.
Stroomsterkte (A)Functies
F4 15Claxon.
F5 20Ruitensproeierpomp
voor en achter.
F6 20Ruitensproeierpomp
voor en achter.
F7 1012V-aansluiting achter.
F8 20Ruitenwisser(s) achter.
F10/F11 30Interne/externe sloten,
voor en achter.
F14 5Inbraakalarm,
noodoproep en
pechhulpoproep.
F24 5Touchscreen,
achteruitrijcamera en
parkeerhulp.
F29 20Audiosysteem,
touchscreen, CD-speler,
navigatiesysteem.
F32 1512V-aansluiting vóórVersie 2 (Full)
De aanwezigheid van de hieronder beschreven
zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van
de auto.
Zekering N r.
Stroomsterkte (A)Functies
F5 5Touchscreen,
achteruitrijcamera en
parkeerhulp.
F8 20Ruitenwisser(s) achter.
F10/F11 30Interne/externe sloten,
voor en achter.
F12 3Alarm.
F17 1012V-aansluiting achter.
F33 1512V-aansluiting vóór
F36 20Audiosysteem,
touchscreen, CD-speler,
navigatiesysteem.
In geval van pech
Page 221 of 324

219
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
Toegang tot de zekeringen
F Maak de twee vergrendelingen A los.
F V erwijder het deksel.
F
V
ervang de zekering.
F
S
luit na het ver vangen van de zekering
zorgvuldig het deksel en zet de twee
vergrendelingen A vast voor een goede
afdichting van de zekeringkast. De aanwezigheid van de hieronder beschreven
zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van
de auto.
Zekering N r.
Stroomsterkte (A)Functies
F14 25Ruitensproeierpomp
voor en achter.
F19 30Ruitenwissermotor
vó ó r.
F20 15Ruitensproeierpomp
voor en achter.
F21 20Koplampsproeierpomp.
F22 15Claxon.
F23 15Grootlicht rechts.
F24 15Grootlicht links.
12V- ac c u
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels of voor het laden van een lege
accu.
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Accucapaciteit
Lengte auto Capaciteit in Ah
(ampère-uur)
XS 480
M 640
XL 720 / 800
8
In geval van pech
Page 222 of 324

220
De accu bevindt zich onder de motorkap.
F O pen de motorkap met de hendel in
het interieur en gebruik ver volgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde.
F
Be
vestig de motorkapsteun.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over de motorkap
en de motor .
Starten van de motor
met een hulpaccu en
startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Start de motor nooit als een acculader is
aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12 V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg er voor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriem enz.)
bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
De accu mag uitsluitend worden
vervangen door een exemplaar met
dezelfde eigenschappen.
Toegang tot de accu
F Ver wijder, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje voor toegang
tot de pluspool (+).
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
In plaats daar van kunt u gebruikmaken van een
massapunt aan de voorzijde van de auto. F
B
eweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F
S
luit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en ver volgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F S luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
F
S
tart de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F
S
tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
In geval van pech
Page 223 of 324

221
24v 12v
F Wacht tot de motor stationair draait.
F N eem ver volgens de startkabels in
omgekeerde volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Voer het loskoppelen uit in de omgekeerde
volgorde.
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op voldoende capaciteit te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
a
ls u voornamelijk korte ritten maakt,
-
v
oordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F
Z
et het contact af.
F
S
chakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
e n z .) . F
C
ontroleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F
B
eweeg het kunststof kapje van de pluspool
(+) omhoog (indien aanwezig).
F
S
luit de kabels van de lader B als volgt aan:
-
d
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A ,
-
d
e zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F
Z
et na afloop van het laden eerst
acculader
B uit voordat u de kabels
losneemt van accu A .
F
S
chakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten. Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kunnen elektrische
onderdelen van het Stop & Start-systeem
onherstelbaar beschadigd raken.
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
8
In geval van pech
Page 224 of 324

222
Accu loskoppelen
Als u de auto gedurende langere tijd niet
gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F
s
luit de ruiten en de portieren voordat u de
accukabels loskoppelt,
F
s
chakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) uit,
F
z
et het contact uit en wacht vier minuten.
Koppel bij de accu alleen de pluspool (+) los.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+) Weer aansluiten van de plusklem (+)
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem niet
kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem B te ontgrendelen.
F
B
eweeg de accupoolklem B omhoog om
hem te verwijderen.
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u
het contact aanzetten en ver volgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren. Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8
uur), niet is gebruikt.
Slepen
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het afneembaar mechanisme.
Toegang tot het sleepoog
Het sleepoog bevindt zich in de
gereedschapskist.
F
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F
P
laats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+) .
F
D
ruk de accupoolklem B volledig omlaag.
F
B
eweeg hendel A omlaag om
accupoolklem
B te vergrendelen. Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de volgende rubriek om bepaalde
systemen zelf te resetten, zoals:
-
d
e afstandsbediening of elektronische
sleutel (afhankelijk van de uitvoering),
-
d
e elektrische ruitbediening,
-
de
elektrisch bedienbare schuifdeuren,
-
d
e datum en de tijd,
-
de
voorkeuzezenders.
In geval van pech