Page 97 of 380

instabiliteit van het voertuig detecteert. De
voelbare waarschuwing op het stuurwiel is
alleen bedoeld om de bestuurder te wijzen op
optimaal stuurgedrag voor het bereiken/
handhaven van voertuigstabiliteit. De be-
stuurder merkt alleen dat de functie is inge-
schakeld als de voelbare waarschuwing op
het stuurwiel wordt gegeven.
OPMERKING:
De DST-functie is alleen bedoeld om de be-
stuurder te wijzen op de juiste handelingen
via rukjes aan het stuurwiel. Dit betekent dat
de effectiviteit van de DST-functie in hoge
mate afhankelijk is van de oplettendheid en
de reactie op de voelbare waarschuwing van
de bestuurder. Het is van groot belang te
beseffen dat deze functie het voertuig niet
bestuurt, hetgeen betekent dat de bestuurder
nog steeds verantwoordelijk is voor de bestu-
ring van het voertuig.
HDC-systeem (Hill Descent Control — afda-
lingsregeling) — indien aanwezig
HDC is bedoeld voor terreinrijden met lage
snelheid in de schakelgroep 4WD LOW. HDC
handhaaft de voertuigsnelheid wanneer uhellingen afrijdt, onder verschillende rijom-
standigheden. HDC regelt de voertuigsnel-
heid door de remmen actief te regelen.
HDC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).
2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).
HDC activeren
HDC wordt ingeschakeld door op de HDC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
HDC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW.
• De voertuigsnelheid is lager dan 8 km/u
(5 mph).
• De parkeerrem is uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.HDC activeren
Wanneer HDC is ingeschakeld, wordt deze
automatisch geactiveerd als er van een hel-
ling wordt gereden waarvan de hellingshoek
groot genoeg is. De ingestelde snelheid voor
HDC kan door de bestuurder worden geselec-
teerd en kan worden bijgesteld met behulp
van de schakelhendel +/-. Hier volgt een
overzicht van de HDC-snelheden:
Ingestelde HDC-snelheden
• P = geen ingestelde snelheid. HDC kan
worden ingeschakeld, maar wordt niet ge-
activeerd.
•R=1km/u (0,6 mph)
•N=2km/u (1,2 mph)
•D=1km/u (0,6 mph)
• 1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (1,8 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
95
Page 98 of 380

• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• 9e = 9 km/u (5,6 mph) - indien aanwezig
OPMERKING:
Als HDC is ingeschakeld, wordt de +/- scha-
kelhendel gebruikt voor het selecteren van de
gewenste HDC-snelheid maar zal de hendel
de door de transmissie gekozen versnelling
niet beïnvloeden. Tijdens actieve regeling van
HDC zal de transmissie naar de juiste ver-
snelling schakelen voor de door de bestuur-
der ingestelde snelheid en bijbehorende
rijomstandigheden.
Ingreep door de bestuurder
De bestuurder kan de activering van de HDC
te allen tijde opheffen met het gaspedaal of
de remmen.
HDC deactiveren
HDC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder de instelsnelheid van HDC
opheft met het gaspedaal of de remmen.• Voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
• Auto bevindt zich op een neerwaartse hel-
ling met een hellingshoek die niet groot
genoeg is, op een vlakke ondergrond of op
een opwaartse helling.
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
HDC uitschakelen
HDC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
• De bestuurder drukt op de HDC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD LOW
geschakeld.
• De handrem wordt ingeschakeld.
• Bestuurdersportier wordt geopend.
• Het voertuig rijdt gedurende meer dan
70 seconden met een snelheid van meer
dan 32 km/u (20 mph).
• Het voertuig rijdt harder dan 64 km/u
(40 mph) (HDC wordt onmiddellijk uitge-
schakeld).• HDC detecteert een te hoge
remtemperatuur.
Feedback aan de bestuurder
De instrumentengroep bevat een HDC-
pictogram en de HDC-schakelaar bevat een
LED-pictogram dat feedback geeft aan de
bestuurder over de status van HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer HDC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit als de bestuurder op de HDC-
schakelaar drukt, maar niet aan de
voorwaarden voor inschakelen is voldaan.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit wanneer HDC wordt uitgeschakeld
als gevolg van een te hoge snelheid.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen wan-
neer HDC wordt uitgeschakeld als gevolg
VEILIGHEID
96
Page 99 of 380

van oververhitte remmen. Het knipperen
stopt en HDC wordt opnieuw geactiveerd
zodra de remmen voldoende zijn afgekoeld.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuur-
der tijdens het afdalen van een heuvel te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden. De bestuurder moet goed op de
rijomstandigheden blijven letten en blijft
verantwoordelijk voor handhaving van een
veilige rijsnelheid.
Selec Speed Control (SSC) — indien aan-
wezig
SSC is uitsluitend bedoeld voor terreinrijden
in de schakelgroep 4WD LOW. SCC hand-
haaft de voertuigsnelheid door het motorkop-
pel en de remmen actief te regelen.
SSC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).
SSC activeren
SSC wordt ingeschakeld door op de SSC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
SSC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW.
• De voertuigsnelheid is lager dan 8 km/u
(5 mph).
• De parkeerrem is uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.
• De bestuurder bedient het gaspedaal niet.
SSC activeren
Zodra SSC is ingeschakeld, wordt het auto-
matisch geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
• De bestuurder laat het gaspedaal los.• De bestuurder laat het rempedaal los.
• De versnellingsbak staat in een andere
stand dan P.
• De voertuigsnelheid is lager dan 32 km/u
(20 mph).
De ingestelde snelheid voor SCC kan door de
bestuurder worden geselecteerd en kan wor-
den bijgesteld met behulp van de schakel-
hendel +/-. Tevens kan de ingestelde snelheid
van SSC worden verlaagd bij het beklimmen
van een helling, waarbij het niveau van de
verlaging van de ingestelde snelheid afhan-
kelijk is van de steilheid van de helling. Hier
volgt een overzicht van de SSC-snelheden:
Ingestelde SSC-snelheden
• 1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (1,8 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5 mph)
97
Page 100 of 380

• 9e = 9 km/u (5,6 mph) - indien aanwezig
• ACHTERUIT = 1 km/u (0,6 mph)
• NEUTRAL = 2 km/u (1,2 mph)
• PARK = SSC blijft ingeschakeld, maar is
niet actief
OPMERKING:
• Als SSC is ingeschakeld, wordt de +/- scha-
kelhendel gebruikt voor het selecteren van
de gewenste SSC-snelheid maar zal de hen-
del de door de transmissie gekozen versnel-
ling niet beïnvloeden. Tijdens actieve rege-
ling van SSC zal de transmissie naar de
juiste versnelling schakelen voor de door de
bestuurder ingestelde snelheid en bijbeho-
rende rijomstandigheden.
• De prestaties van SSC worden beïnvloed
door de Terrain Select-modus. Dit verschil
kan merkbaar zijn voor de bestuurder als
een variërend niveau van agressiviteit.
Ingreep door de bestuurder:
De bestuurder kan de activering van de SSC
te allen tijde opheffen met het gaspedaal of
de remmen.SSC deactiveren
SSC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder de instelsnelheid van SSC
opheft met het gaspedaal of de remmen.
• Voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
SSC uitschakelen
SSC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
• De bestuurder drukt op de SSC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD LOW
geschakeld.
• De handrem wordt ingeschakeld.
• Bestuurdersportier wordt geopend.
• Het voertuig rijdt gedurende meer dan
70 seconden met een snelheid van meer
dan 32 km/u (20 mph).• De voertuigsnelheid is hoger dan 64 km/u
(40 mph) (SSC wordt onmiddellijk
afgesloten).
Feedback aan de bestuurder:
De instrumentengroep bevat een SSC-
pictogram en een SSC-schakelaar met een
LED die feedback geeft aan de bestuurder
over de status van SSC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer SSC wordt in-
geschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor SSC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit als de bestuurder op de SSC-
schakelaar drukt, maar niet aan de
voorwaarden voor inschakelen is voldaan.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit wanneer SSC wordt uitgeschakeld
als gevolg van een te hoge snelheid.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen en
VEILIGHEID
98
Page 101 of 380

gaat vervolgens uit wanneer SSC wordt uit-
geschakeld als gevolg van oververhitte
remmen.
WAARSCHUWING!
SSC is alleen bedoeld om de bestuurder te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden tijdens het rijden onder terreinom-
standigheden. De bestuurder moet goed
op de rijomstandigheden blijven letten en
blijft verantwoordelijk voor handhaving
van een veilige rijsnelheid.
ONDERSTEUNENDE
RIJSYSTEMEN
Dodehoekbewaking — indien aanwezig
Het systeem voor dodehoekbewaking maakt
gebruik van twee radarsensoren in de achter-
bumper en detecteert motorvoertuigen (au-
to's, vrachtwagens, motorfietsen, etc.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.Na het starten van de auto gaat het waarschu-
wingslampje van de dodehoekbewaking in de
beide buitenspiegels kort branden om de be-
stuurder te laten weten dat het systeem is
geactiveerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer naar een
van de vooruitversnellingen of de achteruit-
versnelling is geschakeld en worden in de
stand-by-modus gezet wanneer naar de par-
keerstand (PARK) is geschakeld.
De detectiezone van de dodehoekbewaking
bestrijkt een rijstrook van 3,7 m (12 ft) breed
aan beide zijden van het voertuig. De zone-
lengte begint bij de buitenspiegel en bestrijkteen gebied tot ongeveer 3 m (10 ft) achter de
achterbumper van de auto. Het systeem be-
waakt de detectiezones aan beide zijden van
de auto vanaf het moment dat een snelheid
van ongeveer 10 km/u (6 mph) of hoger is
bereikt en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
• De dodehoekbewaking waarschuwt de be-
stuurder NIET voor snel naderende voertui-
gen die zich buiten de detectiezones bevin-
den.
• De detectiezone van de dodehoekbewaking
verandert NIET wanneer een aanhanger aan
uw voertuig is gekoppeld. Als aan uw auto
een aanhanger is gekoppeld, moet u zelf
kijken of de rijbaan naast u vrij is voor zowel
uw auto als de aanhanger, voordat u van
rijbaan wisselt. Wanneer de aanhanger of
een ander object (bijvoorbeeld een fiets)
uitsteekt aan de zijkant van uw auto, is het
mogelijk dat het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft branden zolang
naar een vooruitversnelling is geschakeld.
Detectiezones achter
99
Page 102 of 380

• De waarschuwingslampjes van het systeem
voor dodehoekbewaking (BSM) in de bui-
tenspiegel kunnen uitvallen (knipperen)
wanneer een motorfiets of een klein voor-
werp gedurende een langere periode (lan-
ger dan enkele seconden) zich aan de zij-
kant van het voertuig bevindt.
Voor een correcte werking van de dodehoek-
bewaking moet de achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden, vrij zijn
van sneeuw, ijs en vuil. De achterkant van de
auto waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door vreemde
voorwerpen (bumperstickers, fietsendrager,
enz.).
De dodehoekbewaking geeft een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Als vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van de auto
waarvoor een waarschuwing geldt, zal ook
een geluidssignaal klinken. Wanneer de rich-
tingaanwijzer is ingeschakeld en tegelijker-
tijd aan dezelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de visuele
waarschuwing als een geluidssignaal (weer-)gegeven. Tegelijkertijd met de weergave van
het geluidssignaal wordt het geluid van de
radio (indien ingeschakeld) gedempt.
De dodehoekbewaking controleert de detec-
tiezone tijdens het rijden vanuit drie verschil-
lende punten (zijkant, achter- en voorzijde)
om te beoordelen of een waarschuwing nood-
zakelijk is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voertuigen
vanuit de volgende richtingen in de zone
komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijbanen links
of rechts van uw auto.In de zone komen vanaf de achterzijde
Achteropkomende voertuigen aan beide zij-
den van uw auto die de detectiezone binnen-
komen met een relatieve snelheid lager dan
48 km/u (30 mph).
Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam inhaalt met
een relatieve snelheid lager dan 24 km/u
(15 mph) en deze auto blijft gedurende on-
geveer 1,5 seconde in de dode hoek, dan gaat
het waarschuwingslampje branden. Wanneer
het verschil in snelheid tussen de twee auto's
groter is dan 24 km/u (15 mph), dan gaat het
waarschuwingslampje niet branden.
De dodehoekbewaking is zodanig ontworpen,
dat geen waarschuwing wordt gegeven voor
stilstaande objecten, zoals vangrails, palen,
muren, bomen en planten, etc. Het is echter
mogelijk dat het systeem af en toe toch zal
waarschuwen voor dergelijke objecten. Dit is
normaal en betekent niet dat er iets aan uw
auto mankeert.
De dodehoekbewaking waarschuwt niet voor
objecten die zich in tegengestelde rijrichting
verplaatsen op de naastgelegen rijbanen.
Waarschuwingslampje dodehoekbewaking
VEILIGHEID
100
Page 103 of 380

WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewaking dient
slechts als hulpmiddel voor het detecteren
van objecten die zich in de dode hoeken
bevinden. De dodehoekbewaking is niet
bedoeld voor het detecteren van voetgan-
gers, fietsers of dieren. Ook wanneer uw
voertuig is uitgerust met dodehoekbewa-
king, moet u altijd uw spiegels gebruiken,
over uw schouder kijken en de richtingaan-
wijzer inschakelen voordat u van rijbaan
wisselt. Anders bestaat er een risico op
ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is be-
doeld als hulpmiddel voor de bestuurder bij
het achteruit wegrijden uit parkeerplaatsen,
waarbij het zicht op naderende voertuigen
mogelijk wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats totdat de
achterzijde van de auto is vrijgekomen. Het
RCP-systeem heeft nu naar links en rechts
vrij zicht op passerende voertuigen en zal de
bestuurder waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert.RCP bewaakt de detectiezones achter aan
beide zijden van de auto op objecten die zich
met een minimale snelheid van ongeveer
3 mph (5 km/u) naar de auto toe bewegen, tot
objecten die zich met een maximale snelheid
van ongeveer 20 mph (32 km/u) verplaatsen,
zoals bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING:
Op parkeerplaatsen kunnen naderende voer-
tuigen aan het zicht worden onttrokken door
links en rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd door andere
objecten of voertuigen, zal het systeem niet
in staat zijn de bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en naar
de achteruitversnelling is geschakeld, wordt
de bestuurder gewaarschuwd door zowel vi-
suele als geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
De Rear Cross Path detectie (RCP) dient
niet als achteruitrijhulp. Het systeem is
uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de
bestuurder bij het detecteren van nade-
WAARSCHUWING!
rende voertuigen in parkeersituaties. Ga
altijd voorzichtig te werk tijdens het ach-
teruitrijden, ook als u RCP gebruikt. Con-
troleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees be-
dacht op voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen, obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er een ri-
sico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
101
Page 104 of 380

den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingescha-
keld aan de zijde van de auto waarvoor een
waarschuwing geldt, zal ook een geluidssig-
naal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een ob-
ject wordt gedetecteerd. Wanneer een ge-
luidssignaal moet worden gegeven, wordt ook
de radio gedempt. Signaalstatus
richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssig-
naal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking - indien aanwezig
Bediening Forward Collision Warning (FCW)
met risicobeperking
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de bestuur-
der hoorbare signalen en visuele waarschu-
wingen (op het display in de instrumenten-
groep), en kan een remschok toepassen om
de bestuurder te waarschuwen wanneer het
een mogelijke frontale botsing detecteert. De
waarschuwingen en beperkte remwerking
zijn bedoeld om de bestuurder voldoende tijd
te geven om te reageren, een mogelijke bot-
sing te voorkomen of te beperken.VEILIGHEID
102