Page 185 of 380

WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecontrol inge-
schakeld te laten wanneer u deze niet
gebruikt. U kunt het systeem dan per on-
geluk instellen en sneller rijden dan u wilt.
U kunt dan de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorzaken. Laat
het systeem altijd uitgeschakeld als u het
niet gebruikt.
De gewenste snelheid instellen
Schakel de cruisecontrol in.
OPMERKING:
U mag pas op de knop SET (+) of SET(-)
drukken als de auto met een gelijkmatige
snelheid op een vlakke weg rijdt.
Wanneer de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET (+) of
SET (-). Laat het gaspedaal los. De auto zal
nu automatisch de gekozen snelheid handha-
ven.
Snelheid hervatten
Als u een eerder ingestelde snelheid opnieuw
wilt aanhouden, drukt u kort op de knop RES.
Deze functie kan worden gebruikt bij snelhe-
den hoger dan 32 km/u (20 mph).
Deactiveren
Als u het rempedaal licht intrapt, op de toets
CANC (annuleren) drukt of normale remdruk
uitoefent tijdens het afremmen, wordt de
cruisecontrol uitgeschakeld zonder dat de
ingestelde snelheid uit het geheugen wordt
gewist.
Wanneer u op de toets aan/uit drukt of het
contact in de stand OFF zet, wordt de inge-
stelde snelheid uit het geheugen gewist.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
Als uw voertuig is uitgerust met adaptieve
cruisecontrol, werken de bedieningselemen-
ten precies hetzelfde als bij de cruisecontrol,met slechts enkele uitzonderingen. Met deze
optie kunt u een bepaalde afstand instellen
die u wilt handhaven tussen u en de voorlig-
ger.
Schakelaars van Adaptive Cruise Control
1 — Adaptieve cruisecontrol (ACC) aan/
uit
2 — Ingestelde afstand verkleinen
3 — Ingestelde afstand vergroten
183
Page 186 of 380

Wanneer de ACC-sensor een voorligger detec-
teert, zorgt de ACC dat uw auto automatisch
gematigd afremt of versnelt om een vooraf
ingestelde volgafstand aan te houden, waar-
bij de snelheid van de voorligger wordt over-
genomen.
Als de sensor geen voor u rijdend voertuig
detecteert, houdt ACC een vaste ingestelde
snelheid aan.
Activering
Druk kort op de toets aan/uit van de adaptieve
cruise control (ACC).
"ACC READY" wordt weergegeven in het dis-
play van het instrumentenpaneel om aan te
geven dat de ACC is ingeschakeld.
Gewenste ACC-snelheid instellen
Wanneer het voertuig de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de knop SET(+)of op
knop de SET(-). Op het display in de instru-
mentengroep wordt de ingestelde snelheid
weergegeven.Als het systeem wordt ingesteld op een rij-
snelheid lager dan 19 mph (30 km/u), zal de
ingestelde snelheid automatisch veranderen
in 19 mph (30 km/u). Als het systeem wordt
ingesteld op een rijsnelheid hoger dan
19 mph (30 km/u), zal de ingestelde snel-
heid overeenkomen met de huidige snelheid
van het voertuig.
OPMERKING:
ACC kan niet worden ingesteld als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig be-
vindt.
Neem uw voet van het gaspedaal. Doet u dat
niet, dan kan de auto blijven versnellen tot
voorbij de ingestelde snelheid. Als dat ge-
beurt:
• Het bericht "DRIVER OVERRIDE" (ingreep
door de bestuurder) verschijnt in het dis-
play in de instrumentengroep.
• Regelt het systeem niet langer de afstand
tussen uw auto en uw voorligger. Wordt de
voertuigsnelheid alleen bepaald door de
stand van het gaspedaal.
De snelheid aanpassen
Zodra de ACC is geactiveerd, kan de snelheid
worden verhoogd of verlaagd.
OPMERKING:
• Als u harder rijdt dan de ingestelde snel-
heid en op de toets SET(+)of SET(-)drukt,
wordt de huidige snelheid van het voertuig
de ingestelde snelheid van het systeem.
• Wanneer u de toets SET(-)gebruikt om de
snelheid te verlagen, maar het voertuig
door het afremmen op de motor onvol-
doende vertraagt om de ingestelde snelheid
te bereiken, zal het voertuig automatisch
worden afgeremd door remsysteem.
• Het ACC-systeem remt de auto af tot volle-
dige stilstand bij het volgen van een doel-
voertuig. Als een auto met ACC een doel-
voertuig tot stilstand volgt, worden de
remmen van de auto twee seconden na
volledige stilstand gelost.
STARTEN EN RIJDEN
184
Page 187 of 380

• Het ACC-systeem handhaaft de ingestelde
rijsnelheid als u op een helling of afdaling
rijdt. Een kleine snelheidsverandering op
lichte hellingen is echter normaal. Tijdens
het rijden op een helling of afdaling kan de
transmissie terugschakelen. Dit is normaal
en noodzakelijk om de ingestelde rijsnel-
heid aan te houden. Bij het rijden bergop-
waarts en bergafwaarts zal het ACC-
systeem worden uitgeschakeld als de
temperatuur van de remmen hoger wordt
dan het normale bereik (oververhit).
De snelheid verhogen
Wanneer ACC is ingesteld, kunt u de inge-
stelde snelheid verhogen door op de knop
SET(+)te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via de instellingen op het instrumen-
tenpaneel (indien aanwezig). De verhoging
van de snelheid wordt, afhankelijk van de
gekozen eenheid, in metrische (km/u) of
Amerikaanse (mph) eenheden weergegeven.
Raadpleeg het hoofdstuk "Uw instrumenten-
paneel leren kennen" in het instructieboekje
voor verdere informatie.Snelheid VS (mph)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd met
1 mph. Telkens wanneer u opnieuw kort op
de knop drukt, wordt de snelheid met
1 mph verhoogd.
• Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid toenemen in stappen
van 5 mph totdat u de knop loslaat. Op het
display in de instrumentengroep wordt de
snelheidstoename weergegeven.
Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd met
1 km/u. Telkens wanneer u opnieuw kort op
de knop drukt, wordt de snelheid met
1 km/u verhoogd.
• Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid toenemen in stappen
van 10 km/u totdat u de knop loslaat. Op
het display in de instrumentengroep wordt
de snelheidstoename weergegeven.
Snelheid verlagen
Wanneer ACC is ingesteld, kunt u de inge-
stelde snelheid verlagen door op de knop SET
(-)te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via de instellingen op het instrumen-
tenpaneel (indien aanwezig). De verhoging
van de snelheid wordt, afhankelijk van de
gekozen eenheid, in metrische (km/u) of
Amerikaanse (mph) eenheden weergegeven.
Raadpleeg het hoofdstuk "Uw instrumenten-
paneel leren kennen" in het instructieboekje
voor verdere informatie.
Snelheid VS (mph)
• Als u eenmaal op de knop SET(-)drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 mph
verlaagd. Telkens wanneer u opnieuw kort
op de knop drukt, wordt de snelheid met
1 mph verlaagd.
• Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen
van 5 mph totdat u de knop loslaat. Op het
display van de instrumentengroep wordt de
snelheidsafname weergegeven.
185
Page 188 of 380

Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(-)drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 km/u
verlaagd. Met ieder volgend tikje op de
toets verlaagt u de snelheid met 1 km/u.
• Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen
van 10 km/u totdat u de knop loslaat. Op
het display van de instrumentengroep
wordt de snelheidsafname weergegeven.
Hervatten
Als er een ingestelde snelheid in het geheu-
gen is, drukt u op de knop RES (hervatten) en
haalt u uw voet van het gaspedaal af. Op het
display in de instrumentengroep wordt de
laatst ingestelde snelheid weergegeven.
OPMERKING:
• Als uw voertuig gedurende langer dan twee
seconden blijft stilstaan, dient u op de
toets RES (hervatten) te drukken of het
gaspedaal te bedienen om ACC weer in te
schakelen met de bestaande ingestelde
snelheid.• ACC kan niet worden hervat als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig
bevindt.
WAARSCHUWING!
U dient de Resume-functie alleen te ge-
bruiken als de verkeers- en wegomstandig-
heden dat toestaan. Terugkeren naar een
ingestelde snelheid die te hoog of te laag is
voor de verkeers- of wegomstandigheden
kan tot gevaarlijke situaties leiden doordat
de auto teveel versnelt of afremt. Het ne-
geren van deze waarschuwingen kan een
aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
Uitschakelen
Druk kort op de aan/uit-knop van de Adaptive
Cruise Control (ACC) om het systeem uit te
schakelen.
“Adaptive Cruise Control (ACC) Off” [“Adap-
tive Cruise Control (ACC) Uit] wordt weerge-
geven in het display van de instrumenten-
groep om aan te geven dat de ACC is
uitgeschakeld.
Volgafstand instellen
De volgafstand voor de ACC kan worden inge-
steld door de instelling van de volgafstand te
variëren tussen vier balken (grootst), drie
balken (groot), twee balken (normaal) en één
balk (klein). Aan de hand van deze instel-
waarde voor de volgafstand en de rijsnelheid
berekent ACC de afstand tot uw voorligger.
Deze afstand wordt ingesteld. Deze afstands-
instelling verschijnt op het display in de in-
strumentengroep.
• Om de instelling van de volgafstand te
verhogen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen—Verhogen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling
van de volgafstand verhoogd met één balk
(groter).
• Om de instelling van de volgafstand te
verlagen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen—Verlagen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling
van de volgafstand verlaagd met één balk
(kleiner).
STARTEN EN RIJDEN
186
Page 189 of 380

Modus wijzigen
De Adaptive Cruise Control-modus kan des-
gewenst worden uitgeschakeld, zodat het sys-
teem werkt als een normale cruisecontrol
(vaste snelheid). In de modus Normale
cruisecontrol (vaste snelheid) is de functie
voor het instellen van de volgafstand uitge-
schakeld en handhaaft het systeem de door u
ingestelde snelheid.
• Om tussen de verschillende modi van de
cruisecontrol te wisselen, drukt u op de
aan/uit-knop van de Adaptive Cruise Con-
trol (ACC). Hiermee schakelt u de ACC en
de normale cruisecontrol (vaste snelheid)
uit.
• Het indrukken van de aan/uit-knop voor de
normale cruisecontrol (vaste snelheid) re-
sulteert in het inschakelen (of overgaan
naar) de modus Normale cruisecontrol
(vaste snelheid).
Raadpleeg de paragraaf "Modus Normale
cruisecontrol (vaste snelheid)" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Adaptieve cruisecontrol (ACC) is een sys-
teem voor meer gebruiksgemak. Het is
geen systeem dat de taken en verantwoor-
delijkheden van de bestuurder overneemt.
De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk voor het aanpassen van zijn of
haar rijstijl aan de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, rijsnelheid, af-
stand tot de voorligger en - als belangrijk-
ste - het bedienen van de remmen voor
veilig gebruik van de auto onder alle om-
standigheden. Veilig autorijden vereist al-
tijd uw volle aandacht. Het negeren van
deze waarschuwingen kan een aanrijding
en ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
Het ACC-systeem:
• Reageert niet op voetgangers, tegemoet-
komend verkeer, en stilstaande objecten
(bijv. stilstaande voertuigen in een file).
• Houdt geen rekening met weg-,
verkeers- en weersomstandigheden en
kent soms beperkingen als gevolg van
slecht zicht.
WAARSCHUWING!
• Herkent niet altijd complexe rijomstan-
digheden, wat kan leiden tot onjuiste of
ontbrekende afstandswaarschuwingen.
• Brengt het voertuig volledig tot stilstand
bij het volgen van een doelvoertuig en
houdt gedurende 2 seconden de rem-
men vast. Als het doelvoertuig niet bin-
nen twee seconden optrekt, geeft het
ACC-systeem een bericht weer dat de
remmen gelost zullen worden en dat ze
handmatig moeten worden bediend. Een
geluidssignaal klinkt wanneer het rem-
pedaal wordt losgelaten.
U dient het ACC-systeem uit te schakelen:
• Tijdens het rijden bij mist, zware regen-
val, zware sneeuwval, natte sneeuw,
druk verkeer en complexe rijomstandig-
heden (bijv. bij wegwerkzaamheden).
• Tijdens het oprijden van op- en afritten
van snelwegen, het rijden op bochtige,
beijzelde, besneeuwde, anderszins
gladde wegen, of op steile hellingen of
afdalingen.
• Tijdens het rijden met een aanhanger op
steile hellingen of afdalingen.
187
Page 190 of 380

WAARSCHUWING!
• Als veilig rijden met een constante snel-
heid door de omstandigheden niet mo-
gelijk is.
Het cruisecontrolsysteem biedt twee be-
drijfsmodi:
• De modus Adaptieve cruisecontrol, die
zorgt dat een veilige afstand tussen voer-
tuigen wordt aangehouden.
• De modus Normale cruisecontrol (vaste
snelheid) voor rijden met een constante,
vooraf ingestelde snelheid. Raadpleeg
de paragraaf "Modus Normale cruise-
control (vaste snelheid)" in uw instruc-
tieboekje voor meer informatie.
De normale cruisecontrol (vaste snelheid)
reageert in deze modus niet op voorliggers.
Zorg dat u zich tijdens het rijden bewust
bent van de gekozen modus. U kunt de
modus wijzigen met de knoppen voor de
cruisecontrol. De twee bedrijfsmodi wer-
ken op verschillende manieren. Controleer
altijd welke modus u hebt gekozen.
PARKSENSE
PARKEERHULPSYSTEEM
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden, bewa-
ken het gebied achter de auto dat binnen het
zichtveld van de sensoren valt. De sensoren
kunnen in horizontale richting obstakels op
een afstand van ongeveer 30 tot 200 cm
(12 tot 79 inch) van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obsta-
kel.
ParkSense in- en uitschakelen
ParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met de ParkSense-schakelaar.
Wanneer de ParkSense schakelaar
wordt ingedrukt om het systeem
uit te schakelen, wordt in de in-
strumentengroep gedurende onge-
veer vijf seconden de melding "PARKSENSE
OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld) weergege-
ven. Als de schakelhendel in de stand RE-
VERSE wordt gezet en het systeem is uitge-schakeld, wordt op het display in de
instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) weergegeven zolang de schakelhendel
in REVERSE staat.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" in uw instruc-
tieboekje voor meer informatie.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort en blijft de
LED vervolgens branden.
Display in de instrumentengroep
Het ParkSense waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer "Sound and Dis-
play" (Geluid en weergave) wordt geselec-
teerd in het deel met door de klant te pro-
grammeren functies van het Uconnect
systeem.
STARTEN EN RIJDEN
188
Page 191 of 380

Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het ParkSense waarschuwingsscherm be-
vindt zich op het display in de instrumenten-
groep. Het zorgt voor visuele waarschuwingen
om de afstand tussen de achterzijde - bum-
per en het gedetecteerde obstakel weer te
geven.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw instru-
mentenpaneel leren kennen" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense
OPMERKING:
• Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van
sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen
dat het ParkSense systeem correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van ParkSense nadelig beïnvloeden.• Wanneer u ParkSense uitschakelt, wordt in
de instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitge-
schakeld) weergegeven. Zodra u ParkSense
uitschakelt, blijft het systeem bovendien
uitgeschakeld totdat u het weer inschakelt,
zelfs als u het contact uit- en inschakelt.
• Als u de schakelhendel in REVERSE zet en
ParkSense is uitgeschakeld, wordt op het
display in de instrumentengroep de mel-
ding "PARKSENSE OFF" (ParkSense uitge-
schakeld) weergegeven zolang de schakel-
hendel in REVERSE staat.
• ParkSense, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt.
• Reinig de ParkSense sensoren regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of
andere schade toebrengt. De sensoren mo-
gen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw, mod-
der, vuil of afval. Verontreiniging van de
sensoren kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Het ParkSense systeemkan obstakels achter de auto/bumper over
het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat
er een obstakel achter de auto/bumper aan-
wezig is.
• Gebruik de ParkSense schakelaar om het
ParkSense systeem uit te schakelen wan-
neer voorwerpen, zoals fietsendragers, trek-
haken, enz., op minder dan 30 cm
(12 inch) vanaf de achterkant/
achterbumper worden geplaatst. Als dit wel
het geval is, zal het systeem een nabijgele-
gen object mogelijk interpreteren als een
sensorprobleem en verschijnt de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE SERVICE
REQUIRED" (parkeerhulp niet beschikbaar,
onderhoud noodzakelijk) op het display in
de instrumentengroep.
• ParkSense moet worden uitgeschakeld
wanneer de achterklep in de open stand
staat en de achteruitversnelling is inge-
schakeld. Een open achterklep zou ten on-
rechte kunnen worden aangezien voor een
obstakel achter de auto.
189
Page 192 of 380

WAARSCHUWING!
• Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u ParkSense ge-
bruikt. Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren
en wees bedacht op voetgangers, dieren,
andere voertuigen, obstakels en dode
hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend op de
omgeving te richten. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
• Het wordt sterk aanbevolen de afneem-
bare trekhaak te verwijderen voordat u
ParkSense gaat gebruiken, wanneer u de
trekhaak niet nodig heeft. Als u dit niet
doet, kan persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen ontstaan doordat de trek-
haakkogel zich veel dichter bij het ob-
stakel bevindt dan de achterkant van de
auto, wanneer via de luidspreker een
continue toon klinkt. Afhankelijk van de
afmetingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensoren de
WAARSCHUWING!
trekhaak detecteren en abusievelijk aan-
geven dat er een obstakel achter de auto
aanwezig is.
LET OP!
• ParkSense is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is
niet in staat ieder voorwerp, inclusief
kleine obstakels, waar te nemen. Stoep-
randen worden mogelijk tijdelijk of hele-
maal niet gedetecteerd. Op kleine af-
standen worden obstakels boven of
onder de sensoren niet gedetecteerd.
• Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetec-
teerd. Het is raadzaam om over uw
schouder te kijken, ook wanneer u ge-
bruik maakt van ParkSense.
PARKSENSE
PARKEERSENSOREN VOOR
EN ACHTER
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden, bewa-
ken het gebied achter het voertuig dat binnen
het zichtveld van de sensoren valt. De senso-
ren kunnen in horizontale richting obstakels
op een afstand van ongeveer 30 tot 200 cm
(12 tot 79 inch) van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obsta-
kel.
De zes ParkSense sensoren die zich in de
voorkant/voorbumper bevinden, bewaken het
gebied vóór de auto dat binnen het zichtveld
van de sensoren valt. De sensoren kunnen in
horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 120 cm (12 tot 47 inch)
van het voorpaneel/de voorbumper detecte-
ren, afhankelijk van de plaats, het type en de
richting van het obstakel.
STARTEN EN RIJDEN
190