Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld
en blijft dit ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om het sys-
teem in te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar rechtsom naar de laatste stand
(stand AUTO) voor automatische bediening
van de koplampen. Als dit systeem is inge-
schakeld, is ook de uitschakelvertraging van
de koplampen ingeschakeld. Dit betekent dat
de koplampen nog maximaal 90 seconden
lang blijven branden nadat u de contactscha-
kelaar in de stand OFF hebt gezet. Om het
automatische systeem uit te schakelen draait
u de koplampschakelaar naar een andere
stand dan AUTO.OPMERKING:
In de automatische modus gaan de koplam-
pen pas branden zodra de motor draait.
Parkeerlichten
Om de parkeerlichten te gebruiken, moet het
contact in de stand OFF staan. Draai de
koplampschakelaar naar de stand "P". Be-
weeg vervolgens de multifunctionele hendel
omhoog of omlaag om de parkeerlichten links
of rechts in te schakelen.
Koplampen aan bij ingeschakelde
ruitenwissers (uitsluitend beschikbaar in
combinatie met automatische koplampen)
Als deze functie actief is, de koplampschake-
laar in de stand AUTO is gezet en de program-
meerbare functie is ingeschakeld, gaan de
koplampen branden nadat de ruitenwissers
zijn ingeschakeld. Wanneer de koplampen via
deze functie zijn ingeschakeld, gaan ze uit
wanneer u de ruitenwissers uitschakelt.OPMERKING:
De functie Headlights On with Wipers (kop-
lampen aan bij ingeschakelde ruitenwissers)
kan worden in- en uitgeschakeld met het
Uconnect systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect/Door de klant te programmeren
functies" in het hoofdstuk "Multimedia" in de
gebruikershandleiding voor meer informatie.
Vertragingsduur van de
koplampverlichting
Deze functie zorgt ervoor dat u gedurende
een programmeerbare tijd tot 90 seconden
het gemak hebt van het veilige licht van de
koplampen wanneer u de auto verlaat in een
onverlichte omgeving.
41
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Lights (verlichting)
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en
worden vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder het voer-
tuig. Controleer op brandstof-, koelvloeistof-,
olie- of andere vloeistoflekkage. Ook wanneer
u een benzinelucht ruikt of lekkage van
brandstof of remvloeistof vermoedt. De oor-
zaak moet onmiddellijk worden opgespoord
en verholpen.
VEILIGHEID
156
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
1. Trek altijd de handrem aan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u
één keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
OPMERKING:
Een vertraging voor het starten van maxi-
maal vijf seconden is mogelijk onder zeer
koude omstandigheden. Het controle-
lampje "Wachten met starten" gaat bran-
den tijdens het voorgloeien. Als het con-
trolelampje "Wachten met starten"
uitgaat, slaat de motor automatisch aan.
LET OP!
Als het "Water in Fuel Indicator Light"
(controlelampje water in brandstof) blijft
branden, START de motor dan NIET tot het
water is afgetapt uit de brandstoffilters om
schade aan de motor te voorkomen.3. Het systeem schakelt automatisch de
startmotor in om de motor te starten. Als
de auto niet start, wordt de startmotor
automatisch na 30 seconden
uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
5. Controleer of het waarschuwingslampje
oliedruk gedoofd is.
6. Zet de handrem vrij.
Warmdraaien van motor
Geef nooit volgas als de motor koud is. Bij het
starten van een koude motor brengt u de
motor langzaam op het bedrijfstoerental, zo-
dat de oliedruk wordt gestabiliseerd naar-
mate de motor warmdraait.
OPMERKING:
Als u een koude motor onbelast laten draaien
met een hoog toerental, kan witte rook en een
afname van het motorvermogen het gevolg
zijn. Onbelaste motortoerentallen moeten la-
ger zijn dan 1200 omw/min tijdens het warm-
draaien, vooral bij lage temperaturen.
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as)
van uw auto vereisen geen lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km (300 mijl) rustig. Na
de eerste 100 km (60 mijl) kunt u het beste
een snelheid tot 80 à 90 km/u (50 à 55 mph)
aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt
nu en dan kort accelereren met plankgas,
binnen de grenzen van de geldende verkeers-
regels, bij aan een goed inrijdproces. Accele-
reren met plankgas in een lage versnelling
kan schadelijk zijn en moet worden verme-
den.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordt ge-
bruikt.
159
OPMERKING:
Vereist een compatibele smartphone met
Android™ 5.0 Lollipop of hoger en het down-
loaden van de app in Google Play. Android,
Android Auto en Google Play zijn handels-
merken van Google Inc.
Integratie Apple CarPlay — indien
aanwezig
OPMERKING:
De beschikbaarheid van de functie hangt af
van uw provider en de fabrikant van uw mo-
biele telefoon. Sommige functies van Apple
CarPlay zijn mogelijk niet beschikbaar in elke
regio en/of taal.
Uconnect werkt naadloos samen met Apple
CarPlay, een slimmere en veiligere manier om
uw iPhone in het voertuig te gebruiken en op
de weg geconcentreerd te blijven. Gebruik uw
Uconnect aanraakscherm, de knoppen en be-
dieningselementen in het voertuig en uw
stem met Siri om toegang te krijgen tot Apple
Music, Apple Kaarten, Apple Berichten en
nog veel meer.
Om CarPlay te gebruiken moet u beschikken
over iPhone 5 of hoger en Siri moet zijn
ingeschakeld in Settings (instellingen). Zorg
ervoor dat uw iPhone is ontgrendeld (uitslui-
tend voor de eerste aansluiting) en volg de
volgende procedure:1. Sluit uw iPhone aan op één van de USB-
poorten in uw voertuig.
OPMERKING:
U moet de met uw telefoon meegeleverde
Lightning-kabel gebruiken; niet-originele
kabels werken mogelijk niet.
2. Als het apparaat is aangesloten en her-
kend, moet CarPlay automatisch starten,
maar u kunt het ook starten door het
pictogram CarPlay in het aanraakscherm
aan te raken. Het bevindt zich onder
Apps.
Gegevens en netwerkdekking Google
Maps
CarPlay
309
OPMERKING:
U moet de met uw telefoon meegeleverde
Lightning-kabel gebruiken; niet-originele
kabels werken mogelijk niet.
2. Zodra het apparaat is aangesloten, zal het
systeem het hoofdscherm van CarPlay
weergeven. Apple CarPlay start automa-
tisch. Raadpleeg als dat niet gebeurt de
aanvulling op het instructieboekje van
Uconnect voor de activeringsprocedure
van de functie "AutoShow". U kunt de
functie ook activeren door op "CarPlay" te
drukken in het menu "Apps". Als u Apple
CarPlay vaak gebruikt, kunt u de app in de
menubalk onder in het aanraakscherm
plaatsen. Druk op de toets "Apps" en zoek
de app CarPlay. Versleep vervolgens de
geselecteerde app om een bestaande
snelkoppeling in de hoofdmenubalk te
vervangen.Zodra CarPlay is gestart en draait op uw
Uconnect-systeem, kunnen de volgende
functies worden gebruikt met behulp van het
gegevensabonnement van uw iPhone:
• Phone (telefoon)
• Music (muziek)
• Messages (berichten)
• Maps (kaarten)OPMERKING:
Voor het gebruik van CarPlay moeten de mo-
biele gegevens zijn ingeschakeld en moet u
zich in een gebied bevinden met netwerkdek-
king. Uw gegevens en de netwerkdekking
worden weergegeven aan de linkerkant van
het radioscherm.
CarPlay
Gegevens en netwerkdekking CarPlay
319
OPMERKING:
• Als de VR-toets niet ingedrukt wordt gehou-
den, maar alleen even wordt ingedrukt, zal
het ingebouwde Uconnect VR u leiden en
elk uitgesproken navigatiecommando acti-
veert het ingebouwde Uconnect Navigation
systeem.
• Als u het ingebouwde Uconnect Navigation
systeem gebruikt en u probeert met gebruik
van CarPlay via spraak of op een andere
manier een nieuwe route te starten, ver-
schijnt een pop-upvenster met de vraag of u
wilt overschakelen van Uconnect Naviga-
tion naar iPhone-navigatie. Er verschijnt
ook een pop-upvenster met de vraag of u
wilt overschakelen, als CarPlay-navigatie
op dat moment in gebruik is en u probeert
een geïntegreerde Uconnect route te acti-
veren. Door "Yes" (ja) te selecteren, scha-
kelt de navigatie over naar de laatst ge-
bruikte navigatiemethode en er wordt een
route gepland voor de nieuwe bestemming.
Als u "NO" (nee) selecteert, blijft het type
navigatie ongewijzigd.
Apps
Om een compatibele app met CarPlay te
gebruiken, moet u de compatibele app ge-
download hebben op uw iPhone en moet u
zijn aangemeld. Raadpleeg http://
www.apple.com/ios/carplay/ voor de meest
recente lijst met beschikbare apps voor Car-
Play.
Apps — indien aanwezig
Voor toegang tot Apps drukt u op de scherm-
toets "Uconnect Apps" om door de lijst met
toepassingen te bladeren:
• EcoDrive• MyCar
• TuneIn
• Deezer
• Reuters
• Twitter
• Facebook Check-In
• Apple CarPlay
• Android Auto
• TomTom Live Services en nog veel meer.
INSTELLINGEN VAN
UCONNECT
Het Uconnect-systeem geeft u via scherm-
toetsen toegang tot instellingen voor door de
klant programmeerbare functies, zoals Dis-
play (scherm), Voice (spraakbediening),
Clock (klok), Safety & Driving Assistance (vei-
ligheid en rijhulp), Lights (verlichting), Doors
& Locks (Portieren en sloten), Auto-On Com-
fort (comfort automatisch aan), Engine Off
Options (opties voor uitgeschakelde motor),
Suspension (ophanging), Compass (kompas),
Audio, Phone/Bluetooth (telefoon/
Bluetooth), Radio Setup (radio-instellingen),
Pop-up navigatie
321
Restore Settings (instellingen herstellen),
Clear Personal Data (persoonlijke gegevens
wissen) en System Information (systeemin-
formatie).
Druk op de schermtoets SETTINGS (instellin-
gen) (Uconnect 3), of de schermtoets "Apps"
(Uconnect 4 of 4C/4C NAV) onder in het
aanraakscherm en druk vervolgens op de
schermtoets "Settings" (Instellingen) om het
scherm Settings (Instellingen) te openen.
Om een instelling te selecteren, bladert u
omhoog of omlaag tot de gewenste instelling
wordt gemarkeerd en drukt u op deze instel-
ling totdat naast de instelling een vinkje
verschijnt, waarmee wordt aangegeven dat de
instelling is geselecteerd. De volgende
functie-instellingen zijn beschikbaar:
• Language (taal) • Engine Off Options
(opties voor uitge-
schakelde motor)
• Display (scherm) • Compass (kompas)
— indien aanwezig
• Units (eenheden) • Audio
• Voice (spraakbedie-
ning)• Phone/Bluetooth
(telefoon/Bluetooth)• Clock (klok) • Luchtvering — in-
dien aanwezig
• Camera — indien
aanwezig• AUX-schakelaars
• Safety & Driving
Assistance (veiligheid
en rijhulp)• Restore Settings
(instellingen herstel-
len)
• Brakes (remmen) • Clear Personal Data
(persoonlijke gege-
vens wissen)
• Spiegels en ruiten-
wissers — indien aan-
wezig• System Information
(systeeminformatie)
• Lights (verlichting) • Radio Setup
(radio-instellingen)
• Doors & Locks (por-
tieren en sloten)
• Auto-On Comfort
(comfort automatisch
aan)
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
uw instructieboekje voor meer informatie.
TIPS
BEDIENINGSELEMENTEN
EN ALGEMENE
INFORMATIE
Stuurbedieningselementen
geluidsinstallatie
De stuurbedieningselementen voor het au-
diosysteem bevinden zich aan de achterzijde
van het stuur.
Stuurbedieningselementen
geluidsinstallatie
MULTIMEDIA
322
Media
Uconnect biedt aansluitmogelijkheden via
USB, Bluetooth en AUX-poorten (indien aan-
wezig). Spraakbediening is alleen beschik-
baar voor aangesloten USB- en AUX-
apparaten. (De cd-speler met
afstandsbediening is optioneel en niet be-
schikbaar bij alle auto's.)
Druk op de toets VR
. Zeg na de pieptoon
een van de volgende commando's en volg de
aanwijzingen om uw mediabron te wisselen
of een artiest te kiezen.
•"Change source toBluetooth" (wijzig bron in
Bluetooth)
•"Change Source toAUX" (wijzig bron in AUX)
•"Change source toUSB" (wijzig bron in
USB)
•"Play artistBeethoven" (speel artiest Beet-
hoven); "Play albumGreatest Hits" (speel
album Greatest Hits); "Play songMoonlight
Sonata" (speel nummer Moonlight Sonata);
"Play genreClassical" (speel genre klassiek)TIP:Kies de schermtoets "Browse" (blade-
ren) om alle muziek op uw USB-apparaat te
bekijken. Uw spraakcommando moetexact
overeenkomen met hoe de artiest, het album,
het nummer en het genre worden weergege-
ven.Uconnect 4 Radio
Uconnect 4C/4C NAV Radio
Uconnect 3 Media
Uconnect 4 Media
MULTIMEDIA
344