Page 41 of 256

39
Portieren
Openen
Van buitenaf
F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.
Van binnenuit
F Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
Het openen van een achterportier van
binnenuit is niet mogelijk als het kinderslot
is geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over dhet kinderslot .
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
-
b ij een draaiende motor of tijdens het
rijden (snelheid lager dan 10
km/h),
verschijnt een melding op het scherm.
-
t
ijdens het rijden (snelheid hoger dan
10
km/h), verschijnt een melding op het
scherm en klinkt er een geluidssignaal.
F
Z
et het contact aan door op de knop
" START/STOP " te drukken.
De elektronische sleutel werkt nu weer volledig.
Raadpleeg als de storing na het resetten niet
is verholpen zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Achterklep
Openen
F Druk op de middelste knop van de achterklep ter wijl de auto ontgrendeld
is of de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem zich in de
detectiezone bevindt.
F
T
il de achterklep omhoog.
Bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening
wordt de achterklep op een kier gezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de
afstandsbediening of het Keyless entr y and
start-systeem de desbetreffende rubriek.
2
Toegang tot de auto
Page 42 of 256

40
Laat de achterklep bij een storing of
problemen bij het openen of sluiten zo
spoedig mogelijk controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om er voor te zorgen dat dit
ongemak niet erger wordt, de achterklep
valt en ernstig letsel veroorzaakt.
Sluiten
Als de achterklep niet goed is gesloten:
- b ij een draaiende motor of tijdens het
rijden (snelheid lager dan 10
km/h),
verschijnt een melding op het scherm.
-
t
ijdens het rijden (snelheid hoger dan
10
km/h), verschijnt een melding op het
scherm en klinkt er een geluidssignaal.
Noodbediening
F Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde.
De achterklep handmatig ontgrendelen in
het geval van een defect van de accu of de
centrale vergrendeling.
De achterklep ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot.
F
V
erplaats de nok naar links.
De achterklep opnieuw
vergrendelen
Wanneer dit probleem zich blijft voordoen, blijft de
achterklep vergrendeld na het openen en sluiten.
Alarmsysteem
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal. De volgende beveiligingsfunctie wordt
door het systeem uitgevoerd: -
O
mtrekbeveiliging:
Het systeem controleert
of de auto wordt geopend. Het alarm gaat af
als iemand een portier, de achterklep of de
motorkap probeert te openen.
Automatische beveiligingsfunctie : dit
systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren. Het
alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de knop of de kabels van de sirene
uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor alle
werkzaamheden aan het alarm.
Vergrendelen van de auto met
inschakelen van het alarmsysteem
Activeren
F Zet het contact uit en verlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met
de afstandsbediening of met
het "Keyless entry and start"-
systeem.
Wanneer het alarmsysteem actief is, knippert
de knop van het lampje één keer per seconde
en gaan de richtingaanwijzers gedurende
2
seconden branden.
Toegang tot de auto
Page 43 of 256

41
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30 seconden een
van de portieren of de achterklep niet is
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30
seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de beveiligingsfuncties uitgeschakeld.
Als het lampje snel knippert bij het
ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het "Keyless entry
and start"-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarmsysteem in
te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F o ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F
O
pen het portier; het alarm gaat af.
F
Z
et het contact aan, het alarm stopt. Het
lampje van de knop gaat uit.
Het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld; het lampje
van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen
gedurende ongeveer 2
seconden.
Indien een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, wordt de auto niet
vergrendeld, maar wordt de uitwendige
beveiliging na 45
seconden wel
ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
F
O
ntgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
De omtrekbeveiliging wordt geactiveerd na vijf
seconden.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
van de knop van de centrale vergrendeling
10
seconden knippert, duidt dit op een storing
in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Elektrisch bedienbare
ruiten vóór
1. Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
2
Toegang tot de auto
Page 44 of 256

42
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45
seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Druk op de schakelaar om de ruit volledig te
openen en trek dan de schakelaar onmiddellijk
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
om de normale werking te resetten . Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
De antiklemvoorziening is niet actief wanneer
de functie wordt geactiveerd.
Resetten van de
ruitbediening
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de
antiklemvoorziening opnieuw gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer bij elke ruit de volgende procedure uit:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters omhoog gaan. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig dicht is,
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Als bestuurder de elektrische ruit aan
passagierszijde bedient, is het belangrijk
om er voor te zorgen dat niets het correct
sluiten van de ruit verhindert.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Achterportierruiten
De achterportierruiten kunnen geopend worden
voor de ventilatie van de zitplaatsen achterin.
Openen
F Kantel de hendel naar voren.
F D uw de hendel zo ver mogelijk naar buiten om
de ruit in de geopende stand te vergrendelen.
Sluiten
F Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen.
F
K
antel de hendel volledig naar achteren om
de ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Toegang tot de auto
Page 45 of 256

43
Vo or stoelen
Voer het verstellen van
de bestuurdersstoel uit
veiligheidsoverwegingen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Juiste zitpositie
Stel alvorens te gaan rijden en te profiteren van
de ergonomische lay-out van de instrumenten
en bedieningen de afstellingen af in de
volgende volgorde:
-
d
e hoogte van de hoofdsteun,
-
d
e hoek van de rugleuning,
-
d
e hoogte van de zitting van de stoel,
-
d
e positie in lengterichting van de stoel,
-
d
e hoogte en diepte van het stuur wiel,
-
d
e buitenspiegels en binnenspiegel. Controleer ver volgens of u vanuit uw
zitpositie een goed zicht hebt op het
instrumentenpaneel.
Instellingen
Lengterichting
F Til de beugel A op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voor werpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
Hoek van de rugleuning
F Draai aan de knop B om de rugleuning te verstellen.
Hoogte
F Trek de hendel C omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand van de
hoogteverstelling van de stoel bereikt is.
3
Ergonomie en comfort
Page 46 of 256

44
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde van
het hoofd bevindt.
Als de auto is uitgerust met hoofdsteunen
op de achterzitplaatsen, gebruik deze dan
altijd en zorg dat ze correct zijn afgesteld.
Stoelverwarming
0:uit.
1: laag.
2: gemiddeld.
3: hoog.
De voorstoelen kunnen onafhankelijk van
elkaar worden ver warmd.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de draaiknop van de stoelver warming
van de passagiersstoel in de stand
0 staat. Hiermee voorkomt u dat de
stoelver warming de volgende keer dat u
de auto gebruikt niet onnodig werkt als
er geen voorpassagier in de auto zit.
Lendensteun
(alleen bestuurder)
F Draai aan knop D om de lendensteun in de gewenste stand te zetten.
Hoogte van de hoofdsteun
F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning
tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F
D
ruk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om
deze lager te zetten.
F
T
rek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.
F
D
ruk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om
hem te verwijderen.
F Bij draaiende motor kunt u met de draaiknop de stoelver warming inschakelen en een
verwarmingsstand selecteren:
Ergonomie en comfort
Page 47 of 256

45
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Zet de stoelver warming zo snel mogelijk
in een lagere stand.
U kunt de functie uitschakelen zodra
de temperatuur van de stoelen en
het interieur op een aangenaam
niveau is gekomen. Dit vermindert
het stroomverbruik waardoor ook het
brandstofverbruik lager wordt.Langdurig gebruik in de hoogste instelling
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen waar van de warmtewaarneming
beperkt is (ziekte, medicijnen enz.)
kunnen brandwonden krijgen.
Het systeem kan over verhit raken als
materiaal met isolerende eigenschappen
zoals kussens of stoelhoezen wordt
gebruikt.
Gebruik het systeem niet:
-
a
ls vochtige kleding wordt gedragen,
-
al
s kinderzitjes zijn aangebracht.
Om beschadiging van het
verwarmingselement in de stoel te
voorkomen:
-
p
laats geen zware voor werpen op de
stoel,
-
k
niel of sta niet op de stoel,
-
p
laats geen scherpe voor werpen op de
stoel,
-
m
ors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van de kans op kortsluiting:
-
g
ebruik geen vloeibare producten om
de stoel te reinigen,
-
g
ebruik de ver warmingsfunctie nooit
wanneer de stoel vochtig is.
Achterstoelen
U kunt de rugleuning van de achterbank
in delen (1/3 -2/3) neerklappen om de
bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat
uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
F Schuif de voorstoelen indien nodig naar voren.
F
P
laats de veiligheidsgordels tegen de
rugleuning en maak ze vast.
F
Z
et de hoofdsteunen in de laagste stand.
F
O
ntgrendel de rugleuning 2 door op de
desbetreffende knop 1 te drukken.
F
K
lap de rugleuning 2 op de zitting.
3
Ergonomie en comfort
Page 48 of 256

46
Bij het neerklappen van de rugleuning
mag de middelste veiligheidsgordel niet
worden vastgemaakt, deze moet plat
tegen de rugleuning worden gelegd.
De achterbank heeft een vaste zitting.
Klap om de inhoud van de bagageruimte
te vergroten de rugleuning van de
achterbank neer.
Rechtop zetten van de rugleuning
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te
zitten en de rode markering (ter hoogte
van de knoppen 1) niet meer zichtbaar is.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en
onderling worden uitgewisseld.
Een hoofdsteun verwijderen:
F
T
rek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
F
D
ruk ver volgens pal A in.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F
S
teek de pennen van de hoofdsteunen recht
in de openingen en houd de hoofdsteun
evenwijdig aan de rugleuning van de stoel.
Omlaag zetten van een hoofdsteun:
F
D
uw de hoofdsteun omlaag ter wijl u nok A
ingedrukt houdt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en zijn afgesteld in de
gebruiksstand (omhoog).
F
Z
et de rugleuning 2 rechtop en vergrendel
deze.
F
M
aak de veiligheidsgordels los en plaats ze
naast de rugleuning.
Stuurwielverstelling
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
F Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel A omlaag om het verstelmechanisme van het stuur wiel te
ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte voor een
optimale zithouding.
F
B
eweeg hendel A omhoog om het verstelmechanisme
van het stuurwiel te vergrendelen.
Spiegels
Buitenspiegels
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Houd hier rekening mee bij het inschatten
van de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer.
Ergonomie en comfort