Page 49 of 256

47
Elektrische verstelling
Stel om veiligheidsredenen de
buitenspiegels goed af om de "dode hoek"
zo klein mogelijk te maken.
Handmatig inklappen
U kunt de spiegels handmatig inklappen
(parkeren, smalle garage enz.)
F
K
antel de spiegel naar de auto.
Elektrisch inklappen
Van buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of het "Keyless entry en
start"-systeem.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels bij het vergrendelen of
ontgrendelen van de auto kan worden
uitgeschakeld via het configuratiemenu
van de auto.
Ontwasemen – ontdooien
F Draai de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren.
F
D
uw de knop in de vier richtingen om de
spiegel af te stellen.
F
Z
et de knop weer in het midden.
Ontwasemen/ontdooien van de
buitenspiegels kunt u inschakelen
door bij draaiende motor op de toets
van de achterruitver warming te
drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ontwasemen en
ontdooien van de achterruit .
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
onder vindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediende binnenspiegel
Afstelling
F
S tel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
Bij stilstaande auto en aangezet contact
kunnen de buitenspiegels van binnenuit
elektrisch worden ingeklapt:
F
Z
et de knop A op de tegenoverstaande
markering.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
3
Ergonomie en comfort
Page 50 of 256

48
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtbehandeling
De toegevoerde lucht kan afhankelijk van de
instellingen van de bestuurder via verschillende
routes worden aangevoerd:
-
r
echtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
-
t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
t
oevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningsmodule
Dit systeem wordt bediend via het
menu " Airconditioning " in het
touchscreen A .
Luchtverdeling
De toetsen voor de ontwaseming/ontdooiing
van de voorruit en van de achteruitver warming
bevinden zich onder het touchscreen.
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Verstelbaar zijventilatierooster (uitsluitend
aan bestuurderszijde).
4. Verstelbare middelste ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte
voorpassagiers.
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.
Ergonomie en comfort
Page 51 of 256

49
Gebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand vijf tot tien minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
D
e filterelementen regelmatig vervangen.
Wij raden u een gecombineerd
interieur filter aan. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht
voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische
reacties, stank en vetaanslag).
F
L
aat de airconditioning controleren
volgens de aanbevelingen in het
garantie- en onderhoudsboekje, om het
systeem in per fecte staat te houden. F
G ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een aanhanger op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur)
kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld voor een optimale trekkracht
van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur achteruit
gaat:
-
r
ijd niet te lang met uitgeschakelde
ventilatie.
-
h
oud de luchtrecirculatie niet langere tijd
ingeschakeld.
Als de binnentemperatuur zeer
hoog is wanneer de auto lang in
de zon heeft gestaan, moet u het
passagierscompartiment kort ventileren.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
Stop & Star t
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen
als de motor draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit
om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t -
systeem.
3
Ergonomie en comfort
Page 52 of 256

50
Verwarming/handbediende
airconditioning
Het systeem werkt alleen als de motor draait.
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1.Recirculatie van de interieurlucht.
2. Regeling van de temperatuur.
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtopbrengst
5. Airconditioning Aan/Uit. F
S
electeer het menu
Airconditioning van het
touchscreen om de pagina met
de bedieningsknoppen van het
systeem weer te geven.
Temperatuurregeling
F Druk op één van de pijltoetsen 2 of verplaats de cursor naar het blauwe
gedeelte (koud) of het rode gedeelte
(warm) voor het instellen van de gewenste
temperatuur.
Luchtopbrengstregeling
F Druk op een van de toetsen 4 om de aanjagersnelheid te verhogen of te
verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de
gewenste aanjagersnelheid.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Regeling luchtverdeling
Met deze toetsen 3 kunt u de luchtverdeling in
het interieur instellen. Voorruit.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voeten van de inzittenden.
Door een toets in te drukken wordt de functie
in- of uitgeschakeld. De drie functies kunnen gelijktijdig worden
geactiveerd. In dat geval stroomt de
lucht uit de middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters en de
uitstroomopeningen in de voetenruimte.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn
gesloten.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
-
i
n de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Ergonomie en comfort
Page 53 of 256

51
F Druk op toets 5 om de airconditioning in of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets. Het lampje van de toets gaat branden.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld.
Door de rijwind blijft er nog wel een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Druk op een willekeurige toets om het systeem
weer in te schakelen met dezelfde instellingen
als voordat het systeem werd uitgeschakeld. Rijd niet te lang met een uitgeschakeld
airconditioningssysteem (kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit).
Automatische
airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor,
maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
Het inschakelen van de airconditioning,
de temperatuur, de luchtopbrengst en
de luchtverdeling in het interieur worden
automatisch geregeld.
F
S
electeer het menu
Airconditioning van het
touchscreen om de pagina met
de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
1. Recirculatie van de interieurlucht.
2. Regeling van de temperatuur. De plaats van de knoppen van de
onderste band verschillen al naar gelang
de uitrusting.
Temperatuurregeling
F Druk op een van de toetsen 2 om de waarde
te verlagen (blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Druk voor maximale koeling of ver warming
van de passagiersruimte op de boven- of
onderkant van de toets voor het instellen van de
temperatuur totdat LO of HI wordt weergegeven.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op de toets 7 "AUTO" om het
automatische programma van de
airconditioning in of uit te schakelen.
3.
Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtopbrengst
5. Airconditioning Aan/Uit.
6. Toegang tot de secundaire pagina.
7. Automatisch schakelprogramma.
Afhankelijk van de uitrusting.
3
Ergonomie en comfort
Page 54 of 256

52
Mode AUTO
Het airconditioningssysteem werkt
automatisch: afhankelijk van het comfortniveau
dat u hebt geselecteerd, zorgt het systeem voor
een optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
F Druk op toets 6 " OPTIONS" om de secundaire
pagina weer te geven. Op deze pagina
kunt u de intensiteit van het automatische
comfortprogramma aanpassen door een van de
drie beschikbare instellingen te kiezen.
F Druk om de actuele instelling te wijzigen meerdere keren op de
toets om de gewenste intensiteit
te selecteren:
" Soft ": voor een aangenaam comfort en een
zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de
aanjagersnelheid beperkt wordt.
" Normal ": voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
" Fast ": voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
De intensiteit is uitsluitend gekoppeld
aan de stand AUTO. Als de stand AUTO
wordt uitgeschakeld, blijft echter de laatst
geselecteerde intensiteit behouden.
Als de intensiteit wordt gewijzigd ter wijl de
stand AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand
AUTO hierdoor niet ingeschakeld. Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Het is mogelijk de luchtopbrengst en de
luchtverdeling handmatig in te stellen.
Zodra u een instelling wijzigt, wordt
het automatische comfortprogramma
uitgeschakeld.
F
D
ruk op de toets 7 "AUTO" om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Luchtopbrengstregeling
F Druk op een van deze toetsen 4 om de luchtopbrengst te verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de
gewenste aanjagersnelheid.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven. Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Regeling luchtverdeling
Met deze toetsen 3 kunt u de luchtverdeling in
het interieur instellen.
Voorruit.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voeten van de inzittenden.
Door een toets in te drukken wordt de functie
in- of uitgeschakeld. De drie functies kunnen gelijktijdig worden
geactiveerd. In dat geval stroomt de
lucht uit de middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters en de
uitstroomopeningen in de voetenruimte.
Ergonomie en comfort
Page 55 of 256

53
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn
gesloten.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
-
i
n de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
F
D
ruk op toets 5 om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Ventilatiefunctie bij
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets. Het lampje van de toets gaat branden.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld.
Door de rijwind blijft er nog wel een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Druk op een willekeurige toets om het systeem
weer in te schakelen met dezelfde instellingen
als voordat het systeem werd uitgeschakeld.
Rijd niet te lang met een uitgeschakeld
airconditioningssysteem (kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit).
Recirculatie van interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Deze functie kan ook tijdelijk worden
gebruikt om de lucht in het interieur sneller
te ver warmen of af te koelen.
F
D
ruk op de toets 1 om de lucht in het
interieur te laten recirculeren of om de
toevoer van buitenlucht toe te staan.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan!
3
Ergonomie en comfort
Page 56 of 256

54
Ontwasemen – ontdooien
voorruit
Aan/Uit
F Druk op deze toets om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien. Het lampje in de knop gaat aan.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om het
programma ontwasemen uit te schakelen.
Het lampje gaat uit.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Aan/Uit
F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de
uitvoering) te ontwasemen. Het lampje van
de toets gaat branden.
De ver warming wordt automatisch uitgeschakeld
om overmatig stroomverbruik te voorkomen.
F U kunt de ver warming ook eerder uitschakelen door nogmaals op deze toets
te drukken. Het indicatielampje in de toets
gaat uit.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Plafonniers
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
3. Plafonnier achter
4. Kaartleeslampjes achter
Plafonniers voor en achter
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
-
a ls de sleutel uit het contact wordt ver wijderd,
Ergonomie en comfort