Page 113 of 256

111
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Weergave van de snelheidslimiet.
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
De bestuurder kan de ingestelde snelheid van
de auto aanpassen op basis van de door het
systeem geleverde informatie.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
F
S
electeer in het menu
Rijverlichting/Auto van
het touchscreen het tabblad
" Overige instellingen " en
dan " Beveiliging " en activeer/
deactiveer " Weergave
adviessnelheid". De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
t
rekken van een aanhanger, caravan,
-
r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
s
toring van de camera,
- v erouderde of onjuiste kaartgegevens,
- a fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Grenzen van het systeem
6
Rijden
Page 114 of 256

112
Opslaan van de ingestelde
snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
Snelheidslimietherkenning.
Zie de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over de
snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
De bestuurder kan er voor kiezen de ingestelde snelheid
af te stemmen op de door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheidslimiet door tweemaal op de
knop voor het opslaan van de schakelaar van de
snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar te drukken.
Deze snelheid ver vangt dan de ingestelde snelheid
voor de snelheidsbegrenzer en/of de adaptieve
snelheidsregelaar.
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Opslaan van de snelheid.
5. Actuele rijsnelheid.
6. Huidige ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
t ussen de ingestelde snelheid en de
door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid wordt het symbool
MEM niet weergegeven.
F
D
ruk een eerste keer op de toets " MEM" 2
om de voorgestelde snelheid op te slaan.
Via een bericht wordt u gevraagd een tweede
keer op de toets te drukken om uw verzoek te
bevestigen.
F Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Als een verkeersbord wordt gedetecteerd, geeft
het systeem de snelheidslimiet en een melding
weer. U kunt dan deze snelheid als nieuwe
ingestelde snelheid opslaan.
De letters " MEM" knipperen enkele seconden
op het display.
Rijden
Page 115 of 256

113
F Druk nogmaals op de toets "MEM" 2
om deze nieuwe ingestelde snelheid te
bevestigen en op te slaan.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal
30
km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem. De bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het instrumentenpaneel
6. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Ingestelde snelheid.
8. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
Inschakelen
F Draai de knop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5. Aanhouden van de door het snelheidsli
mietherkenningssysteem weergegeven
snelheid.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning .
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem
opgeslagen snelheid) de door u gewenste
snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Selecteer de snelheidsbegrenzer (knop 1 in de
stand LIMIT).
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
6
Rijden
Page 116 of 256

114
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal stevig in tot voorbij
het weerstandspunt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen
van het gaspedaal, klinkt er bovendien een geluidssignaal naast de visuele waarschuwing
(instellingen knipperen).
Zodra de rijsnelheid is afgenomen tot de ingestelde
snelheid, schakelt de snelheidsbegrenzer weer in:
de ingestelde snelheid staat weer vast.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid
van minstens 40
km/h rijden en:
-
b
ij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal
de derde of vierde versnelling zijn
ingeschakeld,
-
b
ij auto's met een automatische
transmissie of elektronisch gestuurde
versnellingsbak moet minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld.
De snelheidsregeling blijft actief na
het schakelen bij uitvoeringen met een
automatische transmissie.
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de toets, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het
ESC-systeem.
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
de werking ervan tijdelijk onderbreken door
op de toets 4 te drukken: het display toont de
onderbreking (Pause).
Na het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
Rijden
Page 117 of 256

115
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
Weergave op het instrumentenpaneel
6.Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
7. Ingestelde snelheid.
8. Snelheidsregelaar geselecteerd.
Inschakelen
F Draai de knop 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F
D
ruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause). F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen
(ON).
Wijzigen van de ingestelde
kruissnelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Aanhouden van de door het snelheidsli
mietherkenningssysteem weergegeven
snelheid. Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
6
Rijden
Page 118 of 256

116
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken. Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan
40
km/h.
F
D
raai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Uitschakelen
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Matten die niet door CITROËN zijn
goedgekeurd, kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Rijden
Page 119 of 256

117
Waarschuwing kans op aanrijding
en Active Safety Brake
Activerings- en
bedieningsvoorwaarden
Het systeem wordt geactiveerd bij een snelheid
van 5 km/h.
Het detecteert:
-
v
oertuigen die in dezelfde rijrichting rijden of
staan,
-
v
oetgangers op de rijbaan (fietsen,
motorfietsen, dieren en voorwerpen op de
rijbaan worden niet altijd gedetecteerd).
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies.
Waarschuwing kans op aanrijding:
waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Intelligente noodremassistentie : vergroot
het remvermogen wanneer de bestuurder het
rempedaal niet ver genoeg intrapt.
Active Safety Brake: treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwing,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
Dit systeem helpt, zonder ingrijpen van de
bestuurder, een aanrijding te voorkomen
of de zwaar te van de aanrijding te
beperken door de snelheid van de auto te
verminderen.
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit. In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
-
b ij het trekken van een aanhanger,
- a ls lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
-
a
ls de auto wordt gesleept bij draaiende
motor,
-
a
ls het noodreser vewiel (afhankelijk van
modelversie) is gemonteerd,
-
n
a een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
-
a
ls de remlichten niet werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd waakzaam blijven
zodat u op elk moment kunt ingrijpen om
een aanrijding te voorkomen.
Werkingslimieten
6
Rijden
Page 120 of 256

118
Waarschuwing kans op aanrijding
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen
meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd
en weergegeven op het instrumentenpaneel.
Niveau 1 (oranje): waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding Voertuig dichtbij wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.
Niveau 2 (rood) : waarschuwing
door middel van visuele signalen
en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding Remmen! wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op
de tijd vóór de aanrijding. Daarbij wordt
rekening gehouden met de beweging van
de auto, de snelheid van uw auto en die van
de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het
meest geschikte moment wordt geactiveerd. Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk:
waarschuwingsniveau
1 wordt nooit weergegeven als de
activeringsdrempel " Dichtbij" is
geselecteerd.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze stand voor de activering van de
waarschuwing is bepalend voor de manier
waarop u wordt gewaarschuwd voor een
rijdende of stilstaande voorligger, of een
voetganger op uw rijstrook.
De actuele drempel kan worden gewijzigd via
het configuratiemenu van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
-
"Ver ",
-
"Normaal",
-
"Dichtbij".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Intelligente
noodremassistentie (NRAi)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen,
vult deze functie de remkracht aan voor
zover dit binnen de natuurkundige grenzen
mogelijk
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, is bedoeld om
de snelheid van de aanrijding te beperken
of de frontale aanrijding met de voorligger te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Rijden