Page 161 of 256

159
Een wiel verwijderen
Stilzetten van de auto
Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer
niet gehinderd wordt en zorg er voor dat de
auto op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Schakel bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de eerste
versnelling in en zet ver volgens het contact uit
om de wielen te blokkeren.
Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand P en
schakel ver volgens het contact uit om de wielen
te blokkeren.
Zet bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak de selectiehendel
in de stand D en zet ver volgens het contact uit
om de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan en controleer
of het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel brandt.
De inzittenden moeten de auto hebben verlaten
en zich op een veilige plaats bevinden.
Zorg er voor dat de krik goed op één van de
daar voor bestemde plaatsen wordt gezet.
Als de krik verkeerd wordt gebruikt, wordt de
auto niet voldoende ondersteund en kan de
auto van de krik vallen.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de
krik steunt; gebruik een bok.
Wiel met naafdop
Monteren : haal de wielbouten aan en
breng daarna de wieldop aan; plaats
daartoe de opening in lijn met het ventiel
en druk de wieldop vervolgens rondom
vast met de palm van uw hand.
Werkwijze
F Als uw auto stalen velgen heeft, ver wijder de naafdop.
F
A
ls uw auto is uitgerust met lichtmetalen
velgen, ver wijder dan de sierdop(pen) met
gereedschap 3 .
F
A
ls uw auto is uitgerust met wielbouten, zet
dan de antidop 5 op de wielsleutel 1 om de
slotbout los te draaien.
F
D
raai de overige wielbouten los met alleen
de wielsleutel 1 . Zorg er voor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de
krik wegglijden of wegzakken – Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten
A of B onder de auto en
zorg er voor dat het contactvlak van het
steunpunt goed in het middelste deel van
de kop van de krik steekt. Anders kan
de auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken – Kans op letsel!F Plaats de basisplaat van de krik 2 op de grond en zorg er voor dat de basisplaat
loodrecht onder één van de twee steunpunten
A (voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt.
8
Storingen verhelpen
Page 162 of 256

160
F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het krikpunt A of B raakt; het contactvlak
van het krikpunt A of B moet goed in het
middelste deel van de kop van de krik
steken.
F
K
rik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het
reser vewiel (waar van de band niet lek is)
gemakkelijk te monteren. Opbergen van het beschadigde wiel
Het beschadigde wiel kan worden
opgeborgen onder de vloer, in de
standaard reservewielbehuizing.
Ver wijder voor het opbergen van een
lichtmetalen velg eerst de wieldop uit
het midden van het wiel, zodat het
bevestigingsonderdeel (moer en bout)
kunnen worden aangebracht.
Bij een noodreser vewiel kan het
beschadigde wiel niet onder de vloer
worden opgeslagen. Het wiel moet in
de bagageruimte worden opgeborgen;
gebruik een hoes om de bagageruimte te
beschermen.
Een wiel monteren
F Ver wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
Bevestiging van het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat bij
het monteren van het noodreser vewiel de
ringen van de bouten de velg niet raken.
Als de bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten dat het reser vewiel stevig vastzit.
Storingen verhelpen
Page 163 of 256

161
Na het ver wisselen van een wiel
Rijd met een noodreser vewiel niet sneller
dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na
nadere inspectie kan de technicus u
vertellen of de band gerepareerd kan
worden of moet worden vervangen.
Werkwijze
F Draai de slotbout (indien aanwezig) met de wielsleutel 1 en de dop 5 vast.
F
D
raai de overige wielbouten geheel vast
met alleen de wielsleutel 1 .
F
B
erg het gereedschap op in de kist.
F
P
laats het wiel op de naaf.
F
D
raai de wielbouten met de hand vast.
F
D
raai de slotbout (indien aanwezig) met de
wielsleutel 1 en de dop 5 handvast.
F
D
raai de overige wielbouten handvast met
alleen de wielsleutel 1 . F
L
aat de auto volledig zakken.
F
V
ouw de krik 2 op en verwijder hem.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
ver wijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen er van
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet
het contact en de verlichting minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld – om
brandwonden te voorkomen!
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
8
Storingen verhelpen
Page 164 of 256

162
LED's (light-emitting diodes)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
lampen te laten vervangen.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Verlichting vóór
1.Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (H1).
4. Richtingaanwijzer (PY21W).
5. Mistlampen (PS24W).
Dagrijverlichting/parkeerlichten
(LED)
Gloeilampen dimlicht
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om LED-lampen
(light-emitting diode) te laten vervangen.
F
T
rek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F
H
oud de stekker en de lamphouder vast,
beweeg het geheel omhoog en maak het
los.
F
V
erwijder de stekker met de lamphouder als
een geheel. F
N eem de stekker van de lampeenheid los.
F V erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde, maar begin bij het omhoog draaien
van de pasnok van de lamp .
Gloeilampen grootlicht
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F
N
eem de stekker van de lamp los (ver wijder
de eronder geplaatste massastekker niet).
Storingen verhelpen
Page 165 of 256

163
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Richtingaanwijzers
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzers (links of rechts)
betekent dat één of meerdere gloeilampen
aan die zijde defect zijn.
F
D
raai de lamphouder een achtste
omwenteling linksom en verwijder hem.
F
V
ervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde. De oranje gloeilampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en specificaties.
Mistlampen
F Draai onder de voorbumper de drie
bevestigingsbouten van de spatplaat los.
F
B
eweeg de spatplaat opzij om bij de
mistlamp te kunnen komen.
F
M
aak de stekker van de lamphouder los
door op de borglip te drukken. Deze bevindt
zich in het bovenste gedeelte. Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F
D
ruk op de veer en beweeg deze richting
het midden van de auto om de gloeilamp los
te maken.
F
V
erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Voor het ver vangen van deze lampen kunt
u ook terecht bij het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Geïntegreerde zijknipperlichten
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
verlichting te laten vervangen. F
V
er wijder de lamphouder door de twee
klemmen (boven en onder) met duim en
wijsvinger samen te drukken.
F
V
ervang de eenheid (lamphouder en
gloeilamp).
8
Storingen verhelpen
Page 166 of 256
164
Achterlichten
1.Remlichten (P21W).
2. Mistlamp(en) (LED).
3. Parkeerlichten (LED).
4. Achteruitrijlichten (W16W).
5. Richtingaanwijzer (PY21W).
Lampen vervangen
Deze lampen kunnen vanuit de bagageruimte
worden vervangen.
F
O
pen de achterklep. F
V
erwijder de zijbekleding om bij
lampbevestigingen te kunnen komen.
F N eem de stekker van de lichtunit A los door
op de ontgrendelknop te drukken (onder
de stekker bij de rechter lichtunit, boven de
stekker bij de linker lichtunit).
F
D
raai moer B los en ver wijder deze (laat de
moer niet in het scherm vallen ).
F
B
eweeg de borglip van de lichtunit C
omlaag en haal de lichtunit voorzichtig naar
buiten. F
M
aak de klemmen los van de lamphouder
en verwijder de houder.
F
K
oppel de stekker van het parkeerlicht D los
en verwijder de lamphouder.
F
V
er vang de defecte lamp:
-
v
er wijder de lamp (onder) van het
achteruitrijlicht,
Storingen verhelpen
Page 167 of 256

165
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren.
Zorg er voor dat het achteruitrijlicht correct is
aangesloten voordat u de lamphouder weer aanbrengt.
Druk de lamp recht uitgelijnd in de geleidingen ter wijl u
midden op de lengteas van de auto blijft.
Draai de moer zodanig vast dat een goede afdichting is
gewaarborgd. Draai de moer echter niet al te vast, om
te voorkomen dat de lichtunit beschadigd raakt.
Parkeerlichten (LED) en
mistlampen (LED)
Raadpleeg voor het ver vangen van de
LED-lampen het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Derde remlicht (LED)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om LED-lampen
(light-emitting diode) te laten vervangen.
Kentekenplaatverlichting (W5W)
Interieurverlichting
Plafonnier met lampen (W5W)
F Maak met een kleine platte schroevendraaier de volledige console
rondom de plafonnier los.
F
T
rek de defecte gloeilamp los en monteer
een nieuw exemplaar.
F
P
laats de console terug rond de plafonnier
en klem deze correct vast.
Plafonnier met LED
Laat LED's uitsluitend vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
-
b
ij de andere lampen drukt u rustig vanaf
de bovenzijde en draait u de betreffende
lamp een kwartslag linksom.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas. F
D
uw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F
V
erwijder het lampglas.
F
V
er vang de defecte lamp.
Druk het glaasje vast in de houder.
8
Storingen verhelpen
Page 168 of 256

166
Bagageruimte (W5W)
F Maak de lampeenheid los door van achteren tegen de voet te drukken.
F
V
erwijder de lamp en vervang hem.
F
P
laats de lampeenheid terug.
Een zekering vervangen
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard. F
T
rek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
F
M
aak het deksel volledig los en keer het om.
F V er wijder de tang van de achterzijde van
het deksel.
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering ver vangt, dient u:
F d e oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
F
a
lle stroomverbruikers uit te schakelen, Bij het ver vangen van een zekering moet u:
F
g
ebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te ver wijderen en
controleer of het smeltdraadje van de
zekering intact is.
F
v
er vang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte
kan storingen veroorzaken (brand).
Als de storing zich kort na het ver vangen
van de zekering opnieuw voordoet, laat dan
het elektrische systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. F
d
e auto stil te zetten met het contact uit,
F
d
e defecte zekering op te sporen aan de
hand van de beschikbare zekeringtabellen
en schema's.
Goed Defect
Ta n g
Storingen verhelpen