Page 105 of 256

103
F Beweeg de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar het symbool
– om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D
(automatisch schakelen) naar de stand M
(handmatig schakelen) worden geschakeld.
Als de auto stilstaat of zeer langzaam rijdt,
schakelt de transmissie automatisch de eerste
versnelling in.
Het programma Sport werkt niet in de
handbediende stand.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Stilzetten van de auto
Zet, voordat u de motor afzet, de
selectiehendel in de stand P of N om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto stil te zetten.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, verschijnt bij het openen van
het bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een waarschuwingsmelding
op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd altijd stapvoets wanneer u op
een ondergelopen weg rijdt of bij het
door waden van een diepe plas.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P , of R vanuit de stand N . Dit is niet
schadelijk voor de transmissie. De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, wanneer de accu geen stroom
levert, de selectiehendel geforceerd in
de stand P of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de parkeerrem aantrekken.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak (ETG6).
De elektronisch gestuurde versnellingsbak met
6 versnellingen schakelt zonder tussenkomst
van de bestuurder.
U kunt op ieder moment zelf schakelen met de
flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld voor
een inhaalmanoeuvre.
6
Rijden
Page 106 of 256

104
Bedieningsmodule
NNeutraal: houd het rempedaal ingetrapt en
druk op deze toets om de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten en de motor
te kunnen starten.
D Vooruit: druk op deze toets om vooruit
te rijden, waarbij automatisch wordt
geschakeld.
R Achteruit: houd het rempedaal
ingetrapt en druk op deze toets om de
achteruitversnelling in te schakelen.
Bedieningselementen onder
het stuurwiel
F Bedien de bedieningselementen
aan de rechterkant onder het
stuurwiel om op te schakelen .
F
B
edien de bedieningselementen
aan de linkerkant onder
het stuur wiel om terug te
schakelen .
U kunt de bedieningselementen onder
het stuur wiel niet gebruiken om de
neutraalstand of de achteruitversnelling in
te schakelen, of uit de achteruitversnelling
te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
N Neutraalstand.
D en 1 2 3 4
5 6 Drive (vooruit) en de
ingeschakelde versnelling.
R Achteruitversnelling.
F
T
rap het rempedaal in wanneer
dit lampje knippert.
Starten van de auto
F Zet het contact aan.
F S electeer de neutraalstand (toets N ).
Het lampje van de schakelaar gaat branden.
F
T
rap het rempedaal in.
F
S
tart de motor.
Houd bij het starten van de motor altijd het
rempedaal ingetrapt.
Het lampje " Voet op het rempedaal" op het
instrumentenpaneel en het desbetreffende
lampje op de bedieningsmodule knipperen
als het rempedaal niet ingetrapt wordt
gehouden tijdens het starten van de
motor.
Houd het rempedaal stevig ingetrapt.
De aanduiding N wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel. De aanduiding N op het display knippert in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding als u de motor probeert te starten
zonder dat de toets N is ingedrukt.
Druk op de toets N om de neutraalstand te
selecteren.
F
S
electeer de stand voorruit (toets D ) of
achteruit (toets R ).
Het desbetreffende lampje gaat branden op
de bedieningsmodule.
D en 1 of R worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Rijden
Page 107 of 256

105
F Zet de parkeerrem vrij.
F L aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Kruipfunctie
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, file rijden enz.).
Nadat u de toets D of R hebt ingedrukt, begint
de auto te rijden zodra u het rempedaal
loslaat , waarbij de motor stationair draait.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet
beschikbaar zijn als de koppeling te warm
is geworden of als de helling te steil is.
Vooruit rijden
F Druk op de knop D .
Het verklikkerlampje van de schakelaar gaat branden.
D en de ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel. De versnellingsbak werkt dan in de auto-
actieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de volgende parameters:
-
O
ptimalisatie van het brandstofverbruik,
-
de
rijstijl,
-
h
et profiel van de weg,
-
d
e belading van de auto.
Trap voor maximale acceleratie,
bijvoorbeeld om een andere auto in te
halen, het gaspedaal diep in, tot voorbij
het zware punt.
Selecteer de neutraalstand (stand N ) nooit
tijdens het rijden.
Trap nooit gelijktijdig het rempedaal
en het gaspedaal in, dit kan leiden tot
vroegtijdige slijtage van de koppeling.
Tijdelijk handmatig schakelen
Achteruit
U kunt altijd zelf ingrijpen door gebruik
te maken van de flippers + en – aan de
stuurkolom: als het toerental dit toestaat,
wordt de door u geselecteerde versnelling
ingeschakeld.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een
auto of een bocht in de weg.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Selecteer de achteruitversnelling uitsluitend
als de auto volledig stilstaat en de voet op het
rempedaal wordt gehouden.
F
D
ruk op toets R .
Het verklikkerlampje van de schakelaar gaat
branden.
6
Rijden
Page 108 of 256

106
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
Wanneer u tijdens het rijden de achteruitversnelling
selecteert, knippert de aanduiding N en wordt de
versnellingsbak automatisch in de neutraalstand
gezet.
Zet om de achteruitversnelling in te schakelen de
auto stil en druk daarna op toets N en vervolgens
op toets R terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- o p toets N drukken om de versnellingsbak in
de neutraalstand te zetten,
of
-
d
e versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
U dient bij het parkeren echter altijd de
parkeerrem te activeren .
Wanneer de auto stilstaat met draaiende
motor, dient u altijd de stand N te
selecteren. Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de toets
N is ingedrukt en of de parkeerrem is
geactiveerd.
Storing
Als bij ingeschakeld contact dit
lampje gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding, duidt dit op een storing in
de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
De functie is alleen ingeschakeld op
voertuigen die zijn uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij de dieseluitvoeringen BlueHDi met handgeschakelde
versnellingsbak kan het systeem u onder bepaalde
rijomstandigheden verzoeken om de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, om het tijdelijk afzetten
van de motor mogelijk te maken (STOP-stand van het
Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de letter N
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Voorbeeld:
- U r ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
-
H
et systeem kan u adviseren een hogere
versnelling in te schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Rijden
Page 109 of 256

107
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
-
t
erug te schakelen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling ongeveer twee seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
a
ls de auto volledig stilstaat ter wijl u het
rempedaal intrapt,
-
d
e hellingshoek aan bepaalde voorwaarden
voldoet,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem
met de hand aan. Controleer of het
waarschuwingslampje van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel permanent
brandt.
Storing
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische
transmissie : als de stand D of M is
geselecteerd.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak : als de stand D is
geselecteerd. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Bij een storing in de Hill Start Assist gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt een melding
weergegeven. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
6
Rijden
Page 110 of 256

108
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een
lager brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet.
-
A
uto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als u bij een snelheid
lager dan 3
km/h of bij stilstaande
auto (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
-
A
uto met een automatische transmissie:
als u bij een snelheid lager dan 3
km/h
of bij stilstaande auto (afhankelijk van de
uitvoering) het rempedaal intrapt of de stand
N selecteert.
-
A
uto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: als u bij een snelheid
lager dan 3
km/h of bij stilstaande
auto (afhankelijk van de uitvoering) het
rempedaal intrapt of de stand N selecteert.
Teller van het Stop & Star t-
systeem.
(minuten/seconden of uren/minuten) Als uw auto met dit systeem is uitgerust,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging; deze
blijven normaal functioneren, enz.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af met de knop "START/STOP".
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden, -
d
e klimaatregeling in het interieur dit niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, airconditioning...) die
regeling van het systeem vereisen.
Overgang naar de START-
stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart: Dit verklikkerlampje knippert een
paar seconden en gaat dan uit.
Dit is volkomen normaal.
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
a
ls u, bij een automatische transmissie :
•
a
ls u, met de selectiehendel in de stand
D of M , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand D of M zet,
•
o
f wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Rijden
Page 111 of 256

109
- Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak :
•
a
ls u, met de selectiehendel in de stand
D , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand D zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
11
km/h bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, omgevingstemperatuur
enz.) zijn die dat niet toelaten.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet in de STOP-stand,
wordt hij onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als het contact wordt
aangezet.
F
S
electeer in het menu
Rijverlichting/Auto van
het touchscreen het tabblad
" Snelkoppelingen " en dan
" Stop & Star t ".
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem
gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan
het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct
afslaat.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan branden.
Zet in dat geval het contact af en start de motor
vervolgens weer.
Afhankelijk van de modelversie kan er ook
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarin u verzocht wordt de neutraalstand
(stand N ) te selecteren en het rempedaal
in te trappen.
U moet het contact uitzetten en de motor
opnieuw starten.
Dit verklikkerlampje knippert een
paar seconden en gaat dan uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
6
Rijden
Page 112 of 256

110
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12 V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12 V-accu.
Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviesfunctie
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Het systeem maakt tevens gebruik van de
informatie over snelheidslimieten die is
opgeslagen in de kaartgegevens van het
navigatiesysteem. Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dient u de
kaartgegevens geregeld te updaten.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert.
De eenheid van de snelheidslimiet (km/h
of mph) is afhankelijk van het land waarin
u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct. Het automatisch snelheidslimietherkennin
gssysteem is een hulpsysteem; het geeft
niet altijd de juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven
de weg hebben altijd prioriteit boven
de door het systeem weergegeven
snelheidslimieten.
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het
voertuig aanpassen aan het weer en het
verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode
geen snelheidslimietbord wordt
gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het
detecteren van borden die voldoen aan
de regels van het Verdrag van Wenen
betreffende verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Rijden