Page 65 of 136

63
(e)Als een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel
wordt geplaatst, moet de airbag vóór aan
passagierszijde worden uitgeschakeld.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken .
Als een kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel
wordt geplaatst, moet de airbag vóór aan
passagierszijde ingeschakeld blijven.
U:Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje
met een veiligheidsgordel, zowel "met de rug
in de rijrichting" als "met het gezicht in de
rijrichting".
X:Zitplaats die niet geschikt is voor het
plaatsen van een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtsgroep.
Ver wijder de hoofdsteun en berg hem
op alvorens een kinderzitje met een
rugleuning te bevestigen op een zitplaats.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
ISOFIX-bevestigingen
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-
normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn
uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-
bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- twee ringen A tussen de rugleuning en de zitting van de stoel, te herkennen aan een
markering, -
e
en ring B in de bagageruimte voor de
bovenste riem, genaamd TOP TETHER .
De plaats er van wordt aangegeven met een
merkteken.
Aan de TOP TETHER kan de bovenste riem
van het kinderzitje (indien aanwezig) worden
bevestigd. Dit systeem beperkt het naar voren
kantelen van het kinderzitje bij een frontale
aanrijding.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een
kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto
worden gemonteerd.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen worden verankerd.
Sommige zitjes hebben ook een bovenste
riem die aan de ring B bevestigd moet worden.
5
Veiligheid
Page 66 of 136

64
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
- V oer de riem van het kinderzitje over het
midden van de rugleuning van de zitplaats
naar de achterzijde van de rugleuning,
-
o
pen het afdekkapje van de TOP TETHER,
-
m
aak de bovenste riem vast aan de ring B ,
-
t
rek de bovenste riem strak.De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een botsing.
Volg nauwkeurig de montagevoorschriften
in de handleiding die bij het kinderzitje is
geleverd.
Raadpleeg het overzicht voor meer informatie
over de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
Aanbevolen ISOFIX-
kinderzitjes
Raadpleeg voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje de
montage-instructies van de fabrikant. "
RÖMER Baby- Safe Plus met ISOFIX-
basis"
(lengtegroep: E )
Groep 0+: vanaf geboor te tot 13 kg
Dit kinderzitje wordt met de rug in de
rijrichting geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd. "
RÖMER Duo Plus ISOFIX "
(lengtecategorie: B1 )
Groep 1: 9-18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het "gezicht in de rijrichting" geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en met de bovenste riem aan de ring B , de TOP
TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. We raden u aan de ligstand te gebruiken.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX- bevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
Veiligheid
Page 67 of 136

65
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-lengtecategorie op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter (A t /m G ).
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Tot 10
kg (groep 0)
Tot ongeveer 6
maandenTot 10
kg (groep 0)
Tot 13
kg (groep 0+)
Tot ongeveer 1
jaar9-18
kg (groep 1)
Ongeveer 1 tot 3
jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg* " Met de rug in de rijrichting ""
Met de rug in de
rijrichting " "
Met het gezicht in de
rijrichting "
ISOFIX-lengtecategorie F G C D E C D A B B1
Universele en semi- universele ISOFIX-
kinderzitjes voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter X
X X RÖMER
BabySafe Plus
ISOFIX X X
IUF
*
R
eiswiegen en "autobedjes" mogen niet op
de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
I UF:
zitplaats geschikt voor de bevestiging met
behulp van de bovenste riem (Top Tether)
van een universeel ISOFIX
-kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
X:zitplaats die niet geschikt is voor het
bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje
van de aangegeven lengtecategorie.
Ver wijder de hoofdsteun en berg hem
op alvorens een kinderzitje met een
rugleuning te bevestigen op een zitplaats.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
5
Veiligheid
Page 68 of 136

66
Aanwijzingen voor kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind
zoveel mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
h
et kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
-
d
e voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet
de rugleuning er van, indien nodig, rechter op. Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is (laat ze elkaar indien mogelijk
r a ke n).
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen
op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun
zorgvuldig op om te voorkomen dat de
hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra
het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een huisdier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en
de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Veiligheidsgordels vóór
De regelgeving met betrekking tot het ver voer
van kinderen op de voorpassagiersstoel
verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Veiligheid
Page 69 of 136
67
Kinderbeveiliging
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Vergrendelen
Ontgrendelen
F Beweeg de knop A omhoog in stand 2.
F
B
eweeg de knop A omlaag in stand 1
.
5
Veiligheid
Page 70 of 136

68
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
bij draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
selectiehendel in de stand N of P.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
k
ijk of het water niet dieper is dan 15 cm,
houd daarbij rekening met golven die door
andere weggebruikers kunnen worden
veroorzaakt,
-
R
ijd zo langzaam mogelijk. Rijd in elk geval
niet sneller dan 10
km/h,
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Starten – afzetten van de
auto
Contactslot
- Stand 1: LOCK .
De stuurinrichting wordt vergrendeld.
-
S
tand 2: ACC .
De accessoires (autoradio, 12V-aansluiting,
enz.) kunnen worden gebruikt.
-
S
tand 3: ON .
Contact AAN.
-
S
tand 4: S TA R T .
Lampje "Ready" gaat branden.
Elektromotor ingeschakeld.
Als u langere tijd accessoires gebruikt
(met het contactslot in de stand ACC ),
dan loopt u het risico dat de 12V-accu
ontladen raakt. Starten van uw auto is dan
niet meer mogelijk. Wees voorzichtig.
Rijden
Page 71 of 136

69
Starten
F Controleer of de selectiehendel in de stand P staat.
F
S
teek de sleutel in het contactslot.
F
Z
et de sleutel in de stand 4 (S TA R T ) .
F
H
oud de sleutel enkele
seconden in deze stand tot het
" RE ADY "-lampje gaat branden
en een geluidssignaal klinkt.
F
L
aat de sleutel los.
Het contactslot keert automatisch terug
naar de stand 3 (ON) .
AfzettenF Breng de auto tot stilstand.
F
H oud uw voet op het rempedaal.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P .
F
T
rek de parkeerrem aan.
F
Z
et de sleutel in de stand 1 (LOCK) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan het
contactslot veroorzaken.
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de parkeerremhendel volledig aan om uw auto tegen wegrollen te beschermen.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Als dit lampje tijdens het rijden brandt,
geeft dit aan dat de parkeerrem nog
(iets) is aangetrokken.
Blokkeer bij het parkeren op een helling
de voor wielen tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan, zet de selectiehendel in
de stand P en zet het contact uit.
Selectiehendel
Te selecteren standen
P. Park (Parkeerstand).
In deze stand kunt u de auto altijd starten.
U moet uw voet op het rempedaal hebben
om de selectiehendel uit de stand P te
halen.
R. Reverse (Achteruitversnelling).
N. Neutral (Neutraalstand).
D. Drive (Rijstand).
Weergave op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
6
Rijden
Page 72 of 136

70
Starten van de auto
Bij ingeschakelde elektromotor wordt P
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt om de
selectiehendel uit de stand P te halen.
F Selecteer de stand voorruit ( D) of achteruit ( R).F Zet de parkeerrem vrij.
Stilzetten van de auto
Uitzetten van de motor: selecteer de stand P .
Trek altijd de parkeerrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
Om de sleutel uit het contact te halen, moet de
selectiehendel in de stand P staan.
Voor het slepen van uw auto moet de
selectiehendel in de stand N staan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het slepen van de
auto .
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch en
permanent de spanning van de vier banden
zodra het contact is aangezet.
In het ventiel van elke band is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gedetecteerd dat de spanning van een
of meer banden te laag is ten opzichte van de
in het systeem opgeslagen referentiespanning.
Deze referentiespanning moet worden gereset
als de spanning van een band is aangepast of
een wiel is verwisseld.
Het systeem functioneert als de
identificatiecodes van de sensoren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats in het systeem zijn opgeslagen.
U kunt twee sets banden in het geheugen
van het systeem laten opslaan (bijvoorbeeld:
wielen met zomerbanden en wielen met
winterbanden).
Het bandenspanningscontrolesysteem
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
waakzaam blijven.
F
L
aat het rempedaal los, de auto zet
zich met lage snelheid in beweging om
manoeuvreren te vereenvoudigen.
F
G
eef gas om naar voren of naar achteren te
rijden.
F
" D " of " R" verschijnt op het display van het
instrumentenpaneel.
Rijden