Page 49 of 136

47
Noodoproep of
pechhulpoproep
Peugeot Connect SOS-noodoproep
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem
** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS", "Peugeot Connect
Assistance" en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op de website voor
uw land bekijken.
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene ledlampje en een
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale "Peugeot Connect SOS"* is
verstuurd. Door deze toets meteen opnieuw
in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
"Peugeot Connect SOS" lokaliseert
onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw
landstaal** en roept indien nodig de hulp in van
de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt Als een aanrijding wordt gedetecteerd
door de elektronische eenheid airbags,
wordt ongeacht of er airbags worden
geactiveerd automatisch een noodoproep
verstuurd.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-pakket
en pechhulpser vice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de website voor uw land.Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het
contact gaat het groene lampje
3
seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het
systeem.
Het knipperen en vervolgens
doven van het oranje lampje duidt
op een storing in het systeem.
Als het oranje lampje blijft branden, moet de
noodbatterij worden vervangen.
In beide gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Raadpleeg zo snel mogelijk een erkend
reparateur.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Peugeot Connect
Assistance-pechhulpoproep
Druk langer dan 2 seconden op
d eze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep
is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw
in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd.
5
Veiligheid
Page 50 of 136

48
** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot
Connect Assistance", en van de officiële
landstaal die door de eigenaar van de auto is
gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op de website voor
uw land bekijken.
Geolokalisatie
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-
dealernetwerk hebt gekocht, raden wij u
aan de aanwezigheid van deze diensten
bij een dealer te laten controleren en
eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het systeem
laten configureren in de officiële landstaal
van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de diensten PEUGEOT
CONNECT, behoudt de fabrikant zich het
recht voor om op elk willekeurig moment
het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Peugeot Connect
SOS" en "Peugeot Connect Assistance" te
drukken en ver volgens op "Peugeot Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
U kunt de geolokalisatie opnieuw inschakelen
door gelijktijdig op de toetsen "Peugeot
Connect SOS" en "Peugeot Connect
Assistance" te drukken en ver volgens op
"Peugeot Connect Assistance" te drukken om
te bevestigen.
Remhulpsystemen
Uw auto is voorzien van systemen die u helpen
om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS),
-
de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
d
e noodremassistentie (NR A).
Antiblokkeersysteem
en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Activering
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Storing
Stilstaande auto Als dit lampje gaat branden,
duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 51 of 136

49
Als het contact wordt aangezet (stand
ON), gaat het lampje enkele seconden
branden. Als het lampje niet uitgaat
of niet brandt, neem dan contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijdende auto Als dit lampje permanent brandt,
duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als beide lampjes gaan branden,
duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar,
waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat er wielen worden
gemonteerd die aan de voorschriften van de
fabrikant voldoen.Noodremassistentie
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot. Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet los.
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antislipregeling (of Traction Control) verbetert
de tractie van de wielen om doorslippen te
voorkomen, door in te grijpen op de remmen van
de aangedreven wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer in de
juiste koers te brengen.
Activering
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip of tractie hebben.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
bijvoorbeeld vastzit in modder, sneeuw of mulle
grond) kan het nuttig zijn het ASR- en DSC-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen weer
grip kunnen krijgen.
F Druk op deze toets tot het desbetreffende symbool verschijnt op het instrumentenpaneel.
De weergave van dit symbool op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
ASR en DSC zijn uitgeschakeld.
5
Veiligheid
Page 52 of 136

50
Als de wielen te veel spinnen, kan het
differentieel van uw auto beschadigd
raken.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden niet automatisch
opnieuw ingeschakeld.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om de
systemen handmatig weer in te schakelen.
Als het symbool op het instrumentenpaneel
verdwijnt, betekent dit dat de ASR en DSC
weer zijn ingeschakeld.
Storing
Als deze lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden,
is er sprake van een storing in deze
systemen.
Laat de ASR en DSC controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De ASR en DSC verbeteren de veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het nemen
van meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed
werken als de voorschriften van de
fabrikant met betrekking tot de wielen
(banden en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische onderdelen,
en de binnen het PEUGEOT-netwerk
gebruikte montageprocedure worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampje verminderde
werking motorrem
Uw auto is uitgerust met een systeem voor het
terugwinnen van energie tijdens het afremmen
met gebruik van de motorrem.
Hierdoor wordt er een deel van de energie
die door het afremmen van het voertuig
gegenereerd wordt (bijv. bij een lange afdaling)
naar de tractiebatterij teruggevoerd om
de actieradius van de batterij tussen twee
laadbeurten te vergroten.
Wanneer de tractiebatterij volledig opgeladen
is, wordt in de eerste paar kilometers (of
mijl) dat de auto weer wordt gebruikt, de
motorremwerking tijdelijk gereduceerd.
Dit lampje op het
instrumentenpaneel knippert
om u uit te nodigen uw rijstijl
overeenkomstig aan te passen.
We adviseren daarom dat u zo goed mogelijk
anticipeert op het remmen: gebruik het
rempedaal om de auto af te remmen of volledig
tot stilstand te brengen.
Veiligheid
Page 53 of 136

51
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Voor een nog betere bescherming beperken de
spankrachtbegrenzers de kracht waarmee de
gordels tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Tijdens het knipperen van het lampje is
er nooit sprake van een reductie van het
remvermogen.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit lampje gedurende enkele
seconden branden in combinatie
met een geluidssignaal om aan
te geven dat de bestuurder en/of
voorpassagier zijn gordel niet heeft
vastgemaakt. Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet
vastmaakt binnen een minuut na het aanzetten
van het contact, gaat het lampje knipperen en
klinkt er een onderbroken geluidssignaal.
Na ongeveer 90
seconden gaat het lampje
uit en stopt het geluidssignaal, ver volgens
gaat het lampje opnieuw branden en klinkt het
geluidssignaal opnieuw. Dit blijft zo zolang
de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Als de veiligheidsgordel tijdens het
rijden wordt losgemaakt, worden dezelfde
waarschuwingssignalen gegeven.
Veiligheidsgordels achter
De twee zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepuntsgordels met oprolautomaat.
5
Veiligheid
Page 54 of 136
52
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Waarschuwingslampje
losgemaakte veiligheidsgordel
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel rechts achter.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel links achter.
Het branden van deze lampjes geeft aan
dat de veiligheidsgordel van de inzittende
op de desbetreffende zitplaats achterin is
losgemaakt.
Veiligheid
Page 55 of 136

53
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels werken dan niet optimaal.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw.
De veiligheidsgordel wordt automatisch
opgerold als hij niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, conform de voorschriften en met
het juiste gereedschap.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold. Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het lampje van de airbag
branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Veiligheid
Page 56 of 136

54
Airbags
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags zijn ontworpen om de bescherming
van de inzittenden te verbeteren in het
geval van een zware aanrijding. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de
bescherming van de inzittenden van de
auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten.
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen (behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld) bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , waarbij de krachten
de lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto,
op een horizontaal vlak worden uitgeoefend.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het dashboard om te
verhinderen dat de inzittende naar voren wordt
geslingerd.
Veiligheid