Page 81 of 136

79
Statussen van de controle-eenheid
Branden van het lampje in de
desbetreffende kleur.
POWER FA U LTCHARGING
Normale werking
Zodra de laadkabel is aangesloten op het stopcontact, lichten alle lampjes gedurende ongeveer 0,5 seconde op.
Nadat het initialisatieproces is voltooid:
•
a ls de laadkabel niet is aangesloten op de laadaansluiting van de auto,
•
a
ls de laadkabel is aangesloten op de laadaansluiting van de auto, maar de tractiebatterij niet wordt
geladen.
Ter wijl de tractiebatterij wordt geladen.
Als het laden is voltooid.
POWER FA U LTCHARGING
Storingen en oplossingen
Als lekstroom is geconstateerd of als er iets mis is met de laadkabel.
-
S top onmiddellijk met de laadprocedure en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er iets mis is met de laadkabel.
-
S
top onmiddellijk met de laadprocedure en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het lampje van de controle-eenheid niet gaat branden wanneer de laadkabel op het stopcontact wordt
aangesloten, controleer dan de desbetreffende stroomonderbreker in de meterkast:
•
a
ls de stroomonderbreker is geactiveerd, is uw elektrische installatie mogelijk niet berekend op het
gebruik van de laadkabel:
-
n
eem contact op met een specialist om uw elektrische installatie te laten controleren en repareren.
•
a
ls de stroomonderbreker niet is geactiveerd:
-
g
ebruik de laadkabel niet meer en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Knipperen van het lampje in de
desbetreffende kleur.
Uit.
7
Praktische informatie
Page 82 of 136
80
Sommige openbare laadpunten zijn voorzien van een geïntegreerde laadkabel.
Gebruik in dat geval de meegeleverde kabel.
De lading wordt beperkt tot maximaal 16 A in modus 3, ongeacht het vermogen van het stopcontact van het laadpunt.
Raadpleeg voor meer informatie over de laadduur de rubriek Motor en tractiebatterij.
Gebruik van een laadpaal voor normaal laden
Er kunnen verschillende stopcontacttypen worden gebruikt om uw auto op te laden.
Alvorens te beginnen met het opladen van de auto, dient u de volgende tabel te raadplegen voor het stopcontacttype en het verkrijgen van de
dienovereenkomstige laadkabel.
Normaal stopcontact Aansluiting Mode 3 – Type 2 Aansluiting Mode 3 – Type 3
Kabel Mode 2
(geleverd bij uw auto) Kabel Mode 3 – Type 2
(verkocht als accessoire) Kabel Mode 3 – Type 3
(verkocht als accessoire)
Praktische informatie
Page 83 of 136

81
(afhankelijk van de uitvoering).Als u een pacemaker of ander
elektronisch medisch apparaat
draagt, mag u geen gebruik
maken van snel laden.
Kom niet in de buurt van een
snellaadpunt. Gebeurt dit achter
wel, verlaat het gebied dan zo
snel mogelijk.
Vraag indien nodig een andere
persoon voor het laden van de
auto.
Controleer of het snellaadapparaat en de
bijbehorende kabel geschikt zijn voor uw
auto.
F
T
rek de parkeerrem aan en zet de
selectiehendel in de stand P .
F
S
chakel de elektrische verbruikers uit en
draai het contactslot naar de stand " LOCK".F
T
rek aan hendel 3 onder de
bestuurdersstoel aan de portierzijde om de
klep van de snellaadaansluiting (linkerzijde
van de auto) te openen.
F
D
ruk op de vergrendeling 4 om het deksel
van de aansluiting te openen.
F
C
ontroleer of er geen vuil in de
laadaansluiting van de auto zit. Raak de metalen uiteinden van de
snellaadaansluiting en de kabel niet aan.
Anders bestaat kans op elektrocutie en/of
storingen.
F
S
luit de kabel van het snellaadapparaat
aan op de aansluiting van de auto en
volg daarbij de op het snellaadapparaat
vermelde aanwijzingen.
F
C
ontroleer of het lampje "laden"
op het instrumentenpaneel
constant brandt.
Als dit niet het geval is, is het laden niet
begonnen. Controleer de gebruiksaanwijzing
van het laadpunt.
Snelladen
7
Praktische informatie
Page 84 of 136

82
Tijdens het snelladen kan de
airconditioning van de auto automatisch
worden gestart om indien nodig de
tractiebatterij te koelen. Het is daarom
normaal dat een ventilatiegeluid hoorbaar
is aan de buitenzijde en dat een plas water
onder de auto wordt gevormd.
Het snelladen worden automatisch gestopt
wanneer de tractiebatterij ongeveer 80%
is geladen. Door de procedure opnieuw te
starten, kan 100% lading worden bereikt.
De periode die echter nodig is voor het
voltooien van de laadprocedure is lang,
omdat de laadsnelheid langzamer is
geworden.
Het doven van het lampje "laden" op het
instrumentenpaneel duidt erop dat het laden is
voltooid.
F
O
ntkoppel de laadkabel volgens de
gebruiksaanwijzing van het laadpunt.
F
S
luit het deksel van de laadaansluiting en
vervolgens de klep.
Als veiligheidsmaatregel kan de auto niet
worden gestart wanneer de laadkabel nog is
aangesloten op de laadaansluiting van de auto.
Bovendien onderbreekt een poging tot starten
tijdens het laden de procedure. De laadkabel
moet dan worden ontkoppeld van en weer
aangesloten op de laadaansluiting van de
auto; ver volgens moet worden begonnen met
laden volgens de gebruiksaanwijzing van het
laadpunt.
Controleer na het laden of het deksel
en de klep van de laadaansluiting zijn
gesloten.
Let er goed op dat er geen stof of water
in de laadaansluiting, onder het deksel
van de laadaansluiting of in de speciale
laadstekker terechtkomt (kans op brand of
elektrocutie).
Als de buitentemperatuur lager is dan
0
°C, zijn de laadtijden wellicht langer.
Als de buitentemperatuur lager is dan
-25
°C, is laden wellicht niet mogelijk.
Gedurende langere tijd niet gebruiken
van de auto
Laad de tractiebatterij eens in de
drie maanden helemaal op (normale
laadprocedure) als u de auto langere tijd
niet gebruikt.
Controleer als u dat doet eerst of de
12V-accu aangesloten is en of deze niet
ontladen is.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .Sneeuwkettingen
Uitsluitend de achter wielen (dit zijn
de aangedreven wielen) mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
A
ctiveer de parkeerrem en plaats indien
nodig wielblokken tegen de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen volgens de
aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rijd even met een
snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Praktische informatie
Page 85 of 136

83
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto. Maat van de af fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
175 / 5 5 R15 9
mm
145/65 R15
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met
het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Vo or k lep
De voorklep beschermt en biedt toegang tot
de ruimte waar u de verschillende niveaus
kunt controleren, de 12V-accu kunt opladen,
zekeringen kunt vervangen enz.
Openen
F Open het rechter voorportier.
F
T
rek de hendel A aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
F
D
uw de veiligheidshaak B naar links en
beweeg de voorklep omhoog. F
O
pen de voorklep helemaal en neem
de steun C aan de rechterzijde uit de
behuizing.
F
P
laats het uiteinde van de steun C in één
van de twee daar voor bestemde gaten
om de voorklep in de geopende stand te
houden.
De plaats van de hendel in het interieur
zorgt er voor dat de voorklep niet geopend
kan worden als het rechter voorportier
gesloten is.
7
Praktische informatie
Page 86 of 136

84
Sluiten
F Neem het uiteinde van de steun uit het gat.
F P laats de steun van de voorklep terug in de
behuizing.
F
L
aat de voorklep voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
T
rek aan de voorklep om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
Druk de voorklep niet in het midden aan
als deze niet goed in het slot zit. Dit zou
een deuk kunnen veroorzaken. Open de
klep nogmaals en laat hem dan opnieuw
in het slot vallen.
Ruimte onder de voorklep
1. Ruitensproeiervloeistofreservoir.
2. Vloeistofreservoir verwarmingssysteem
3. Remvloeistofreservoir.
4. 12V- ac c u.
5. Zekeringkast.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het
verboden gebruik te maken van een
hogedrukreiniger voor het reinigen van de
ruimte onder de voorklep.
Achtercompartiment
Deze ruimte bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte en biedt toegang tot het
koelvloeistofreservoir.
F
O
pen de achterklep.
F
M
aak de tape los waarmee de
vloerbekleding is bevestigd.
F
V
er wijder de vloerbekleding van de
bagageruimte.
F
V
erwijder de vier vleugelmoeren.
F
V
erwijder de afdekplaat.
Praktische informatie
Page 87 of 136

85
F Controleer het koelvloeistofniveau en vul indien nodig vloeistof bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus .
Tijdens handelingen in deze ruimte dient
u de veiligheidsinstructies op de labels in
acht te nemen.
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voor waarden zoals vermeld in
het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Controleer voordat u een vloeistof bijvult of de
vloeistof die u wilt gebruiken overeenkomt met
de door de fabrikant aanbevolen vloeistof. Voer geen werkzaamheden uit onder de
voorklep of in het achtercompartiment
als het lampje "Ready" brandt of als de
tractiebatterij wordt geladen.
Let tijdens werkzaamheden onder de
voorklep of in het achtercompartiment
goed op, want sommige onderdelen
kunnen erg heet worden (kans op
brandwonden): wacht minstens één uur
na het afzetten van het contact of het
stoppen van de laadprocedure alvorens
werkzaamheden uit te voeren.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
gebruikte vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer gebruikte vloeistoffen in
de daar voor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Ruimte onder de voorklep
Remvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau dient zich
tussen de merktekens "MIN" en
"MA X" te bevinden. Controleer
indien dit niet het geval is of de
remblokken van uw auto zijn
versleten.
Vloeistofniveau
verwarmingscircuit
Het vloeistofniveau moet tussen de merktekens
MINI "L" en MA XI "F" staan.
Vloeistof verversen
Deze vloeistof hoeft niet ver verst te worden.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Vul het reser voir bij wanneer dit
nodig is.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Type vloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen,
wordt het (bij)vullen van het reser voir met water
afgeraden.
7
Praktische informatie
Page 88 of 136

86
Achtercompartiment
Koelvloeistofniveau
Het vloeistofniveau moet tussen de
merktekens MINI "L" en MA XI "F"
staan.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht
daarom na het afzetten van het contact
ten minste één uur alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst twee omwentelingen los om de druk te
laten dalen. Ver wijder, als de druk eenmaal
gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij voor
zover noodzakelijk.
Vloeistof verversen
Deze vloeistof hoeft niet ver verst te worden.
Controles
Interieurfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moet
het twee keer zo vaak worden
vervangen .
Een verstopt interieur filter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudsbeurten door, te
laten controleren.
Elektrolytniveau 12V-accu
Ver wijder de afdekplaat van de 12 V-accu om
het niveau te kunnen controleren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12 V-accu .
Het elektrolytniveau moet tussen de
merktekens MINI (minimumniveau) en MA XI
(maximumniveau) staan.
Ver wijder, indien noodzakelijk, de dopjes van
de verschillende cellen en vul de accu bij met
gedestilleerd water.
Controleer het elektrolytniveau minimaal
één keer per maand. Controleer, tenzij anders aangegeven,
de onderdelen aan de hand van het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Laat anders de controles uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Slijtage van remschijven/
remtrommels
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor informatie over het controleren
van de slijtage van de remschijven
en -trommels.
Praktische informatie