Page 97 of 240

95
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.
H oud de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van
5
km/h te verlagen.
Uitschakelen van de functie
F Draai de rolknop in stand 0 : de selectie
van de snelheidsregelaar wordt ongedaan
gemaakt. Op het display wordt weer de
kilometerteller weergegeven.
Bij het afzetten van het contact worden alle
opgeslagen snelheden gewist.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daar van drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden van
de toets goed op omdat de snelheid zeer
snel kan toe- of afnemen.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer gevestigd
houden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed op de vloer is
bevestigd,
- l eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheden opslaan
Via deze functie kunnen snelheidswaarden
worden opgeslagen die vervolgens
worden gebruikt voor twee systemen:
snelheidsbegrenzer en snelheidsregelaar.
U kunt voor beide functies vijf snelheden
opslaan in het geheugen van het systeem.
Met touchscreen
Het opslaan kan gebeuren via het
menu Rijden/Auto .
F
S
electeer het tabblad " Rijfuncties".
F
Sel
ecteer de functie " Instelling snelheid ".
F
D
ruk op " ON" om de functie te activeren.
F
V
ink de ingestelde snelheden 1 tot en met
5
aan die u wilt gebruiken.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u
wilt
wijzigen.
F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig door op " OK" te
drukken.
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
6
Rijden
Page 98 of 240

96
Selecteren van een opgeslagen snelheid:
F H oud de toets " +" of " -" even ingedrukt;
het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde
opgeslagen snelheid.
F
H
oud de toets " +" of " -" nogmaals even
ingedrukt om een andere opgeslagen
snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem (in-/
uitgeschakeld) weergegeven.
Selecteren
Active City Brake
vóór de auto stilstaat.
Het doel van de functie is het voorkomen van
een aanrijding of het verminderen van de
aanrijdingssnelheid.
Dit systeem is ontworpen om de veiligheid
tijdens het rijden te vergroten.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in
de gaten blijven houden en de afstand tot en
de snelheid van andere weggebruikers blijven
inschatten.
Active City Brake is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of
de voorligger te snel nadert, remt het systeem
de auto automatisch af om een aanrijding te
voorkomen. Tijdens het automatisch remmen:
-
w
ordt een melding weergegeven.
-
ga
an de remlichten branden.
Het automatische noodremsysteem remt
pas in laatste instantie af en alleen als de
bestuurder het rempedaal helemaal niet of met
onvoldoende kracht intrapt en evenmin op de
situatie reageert met een uitwijkmanoeuvre.
De laserstraal is onzichtbaar. Kijk nooit in
de lasersensor met een optisch instrument
(vergrootglas, microscoop enz.): kans op
oogletsel.
Voorwaarden voor de activering:
-
E
r rijdt een voertuig op dezelfde rijstrook.
-
U
w auto en uw voorligger rijden niet in een
te scherpe bocht.
-
D
e snelheid van uw auto moet tussen 5 en
30 km/h liggen.
-
D
e remfunctieregelsystemen (ABS, EBD,
NRA) functioneren.
-
D
e stabiliteitscontrolesystemen (ASR, DSC)
functioneren en zijn niet uitgeschakeld.
-
D
e functie Active City Brake is de afgelopen
10
seconden niet geactiveerd.
Preventieve rijhulpfunctie die aan de hand van
signalen van de lasersensor aan de bovenzijde
van de voorruit de auto automatisch afremt als
een voorligger sterk afremt, tot stilstand komt of Als het automatisch remmen wordt geactiveerd:
-
k
an dit nog efficiënter werken als de
bestuurder het rempedaal nog steviger
intrapt,
-
k
an de auto tot stilstand komen, waarna
nog ongeveer 1,5
seconde remdruk wordt
uitgeoefend zodat de bestuurder de tijd
Rijden
Page 99 of 240

97
heeft om de controle over de auto weer over te
nemen,
-
k
an de motor afslaan,
-
k
an een pompend geluid worden waargenomen
doordat het remcircuit op druk wordt gebracht.
De aanrijding kan automatisch worden
voorkomen als het snelheidsverschil tussen
uw auto en uw voorligger maximaal 15
km/h is.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen of de
kracht van de botsing te beperken door de
auto af te remmen.
Inschakelen/uitschakelen
Het Active City Brake-systeem
kan worden ingeschakeld of
uitgeschakeld via het menu Rijden/
Auto .
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Elke keer na het aanzetten van het contact,
als het automatische noodremsysteem is
uitgeschakeld, wordt om dit aan te geven
tijdelijk een melding weergegeven als de
auto een bepaalde snelheidslimiet (10 km/h)
overschrijdt. Schakel de Active City Brake uit:
-
N
a een klap tegen de voorruit dicht bij
de detectiecamera,
-
B
ij het trekken van een aanhanger,
-
A
ls de auto wordt gesleept,
-
B
ij het naderen van een tolpoort,
-
B
ij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert geen:
- v oetgangers, dieren, motorfietsen en
fietsen.
-
s
tilstaande, niet-reflecterende objecten
(karton, muur enz.).
-
v
oertuigen die in een andere richting rijden.
Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet
in als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt,
-
o
f een plotselinge stuurbeweging maakt
(uitwijkmanoeuvre).
Storing
Ver wijder vuil, vocht of voor werpen (stickers,
bladeren,…) van de bovenzijde van de voorruit
die de laser kunnen belemmeren. Laat in de volgende gevallen de functie
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats:
-
a
ls de melding "
Storing automatisch
noodremsysteem " wordt weergegeven
in combinatie met een geluidssignaal:
er is dan een storing in het systeem
gedetecteerd.
-
n
a een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld; het werkt
dan niet meer. Het systeem detecteert de
activering van airbags.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet af
en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Een beslagen voorruit of op de motorkap
opgehoopte sneeuw kan de werking van de
lasersensor verstoren. Als het gezichtsveld van
de lasersensor wordt geblokkeerd, wordt er een
melding weergegeven.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Rijd voorzichtig onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval,
hagel, mist, sneeuw enz.). De remweg neemt
dan toe ter wijl het systeem met dezelfde
rekenparameters voor de meting blijft werken.
6
Rijden
Page 100 of 240

98
Parkeerhulp
Deze functie is een parkeerhulpsysteem
voor de bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet alert blijven en zo nodig
de controle over de auto overnemen.
Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van de
omgeving voorafgaand aan het manoeuvreren.
Gedurende de hele manoeuvre moet de
bestuurder er zeker van zijn dat de ruimte vrij
blijft.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Geluidssignalen
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden balken
weergegeven die geleidelijk naar het voertuig
toe bewegen (wit: obstakels veraf, oranje:
obstakels in de buurt en rood: obstakels heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
Aan de hand van het geluid van de
luidspreker (voor of achter) kan worden
bepaald waar het obstakel zich ten opzichte
van de auto bevindt (voor of achter).
Deze functie is alleen beschikbaar in
combinatie met de Park Assist.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Park Assist .
Deze functie waarschuwt met behulp van sensoren
in de bumper voor obstakels in de nabijheid van de
auto (bijv. voetgangers, auto's, bomen, slagbomen,
enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
De bestuurder wordt geïnformeerd over de
nabijheid van obstakels door middel van een
onderbroken geluidssignaal, waarbij de frequentie
van het geluidssignaal toeneemt naarmate de auto
het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan ongeveer dertig centimeter, klinkt
het geluidssignaal ononderbroken.
Rijden
Page 101 of 240

99
Uitschakelen/inschakelen van de
parkeerhulp vóór en achter
Zonder touchscreen
F U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.
Het verklikkerlampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
De functie kan worden uit- of
ingeschakeld via het menu Rijden/
Auto.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
zodra een aanhanger wordt aangekoppeld
of een fietsendrager wordt gemonteerd
(auto's voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Beperkingen van de werking
- Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de werking van de
sensoren van de auto verstoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er voor dat de sensoren bij slecht
of winters weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30
cm van de sensoren.
Storing
Als er een storing optreedt
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling, gaat op
het instrumentenpaneel dit
verklikkerlampje branden, in
combinatie met de weergave van
een melding en een geluidssignaal
(kort piepsignaal).
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Met touchscreen
6
Rijden
Page 102 of 240

100
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden weergegeven op
het touchscreen.
De achteruitrijcamera kan gecombineerd worden
met het parkeerhulpsysteem.
De op de beelden weergegeven strepen helpen
u de manoeuvre uit te voeren.
Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven niet de positie van de auto ten
opzichte van hoge obstakels (bijvoorbeeld
andere auto's) weer.
Een zekere ver vorming van het beeld is
normaal. De blauwe strepen 1
geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode streep 2 geeft een afstand van 30 cm
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene strepen 3 geven een afstand van
circa 1 en 2 meter achter de achterbumper van
uw auto weer.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto de
spuitmond op minimaal 30
cm van de
cameralens.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Park Assist
Dit systeem detecteert een parkeerplek
en assisteert u bij het in- en uitparkeren
(fileparkeren).
Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de auto
tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen
obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren de
sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in
hun dode hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Het systeem bedient de stuurinrichting en
informeert de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak bedient de bestuurder het
gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak
en de koppeling.
Bij een automatische transmissie bedient de
bestuurder het gaspedaal, het rempedaal en de
selectiehendel.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.
Rijden
Page 103 of 240

101
Het systeem meet bij het fileparkeren
geen parkeerruimtes op waar van de
afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner
zijn dan het formaat van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd.
Het is dus mogelijk dat in combinatie met
een geluidssignaal een pictogram op het
scherm verschijnt, wat geen gevolgen
heeft voor de parkeermanoeuvre.
Als de gemonteerde banden een andere maat
hebben dan de originele banden (extra brede
banden, winterbanden enz.), kan de werking van
het parkeerhulpsysteem negatief worden beïnvloed.
Als het Park Assist-systeem actief is, gaat het
Stop & Start-systeem niet over op de STOP-
stand. In de STOP-stand wordt bij het activeren
van het Park Assist-systeem de motor gestart.
Fileparkeren – inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet
uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
Het systeem assisteert u
bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
F
Z
et uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Activeren van het Park Assist-systeem:
F
D
ruk op deze toets.
Het lampje van de toets blijft uit.
Er verschijnt een melding op het scherm. F
S
electeer de functie voor het inparkeren in
een fileparkeervak.
Het lampje van de toets gaat branden.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven aan welke zijde u
gaat parkeren.
F
R
ijd langs de parkeerplek met een snelheid
lager dan 20
km/h om de beschikbare
ruimte te meten en zorg er daarbij voor
dat u
een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
6
Rijden
Page 104 of 240

102
F Rijd vooruit tot een nieuwe melding verschijnt.
F
Z
et de auto in de achteruitversnelling en
laat het stuurwiel los. De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 8
km/h) en ga door met
de manoeuvre op basis van de aanwijzingen
van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding
verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is
voltooid.
Het lampje van de toets dooft en er klinkt een
geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Uitparkeren na fileparkeren
F Start de motor wanneer u de parkeerplek
wilt verlaten.
Activeren van het Park Assist-systeem, bij
stilstaande auto:
F
D
ruk op deze toets.
Het lampje van de toets blijft uit.
Er verschijnt een melding op het scherm.
F
S
electeer de functie voor het uitparkeren uit
een fileparkeervak.
Het lampje van de toets gaat branden.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven dat u
de parkeerplek gaat verlaten.
D
e richtingaanwijzers blijven gedurende de
manoeuvre knipperen, ongeacht de stand
van de hendel.
F
S
chakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in en laat het stuur wiel
vervolgens los.
Zodra de meting voltooid is en de gemeten
ruimte voldoende groot is, geeft een melding
aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen.
Rijden