Page 33 of 240

31
F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals
richting de achterzijde van de auto om de
super vergrendeling van de auto in te schakelen.
Het gedurende enkele seconden knipperen van de
richtingaanwijzers geeft aan dat de procedure goed
is uitgevoerd.
Als uw auto is uitgerust met het alarmsysteem,
wordt het alarm niet ingeschakeld bij het
vergrendelen met de sleutel.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt
de sirene bij het openen van het portier. De
sirene stopt als het contact wordt aangezet.
Centrale vergrendeling
werkt niet
Gebruik in de volgende situaties deze
procedures:
-
s
toring van de centrale vergrendeling;
-
a
ccu losgekoppeld of ontladen.
In het geval van een storing in het centrale
vergrendelingssysteem, moet de accu
worden losgekoppeld om de achterklep
te vergrendelen, zodat de auto volledig is
vergrendeld.
Bestuurdersportier
F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om deze te
vergrendelen, of in de richting van de
voorzijde om de auto te ontgrendelen.
Passagiersportieren
Ontgrendelen
F T rek aan de handgreep aan de binnenzijde.
Vergrendelen
F
O
pen het portier.
F
C
ontroleer of het kinderslot van de
achterportieren niet geactiveerd is. Zie de
desbetreffende rubriek.
F Ver wijder de zwarte dop op de zijkant van het portier met behulp van de sleutel.
F
S
teek de sleutel zonder te forceren in het gat
en beweeg, zonder de sleutel te draaien, de pal
zijwaarts richting de binnenzijde van het portier.
F
V
er wijder de sleutel en breng de zwarte dop
aan.
F
S
luit de portieren en controleer van buitenaf of
de auto goed is vergrendeld.
Vervangen van de batterij
Als de batterij van de afstandsbediening
leeg is, wordt u gewaarschuwd door
dit lampje, een geluidssignaal en een
melding op het display.
Batterij, ref.: CR1620/3 volt.
F
W
ip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los en
verwijder het deksel.
F
V
er wijder de lege batterij uit de behuizing.
F
P
laats de nieuwe batterij op de juiste
wijze (polariteit), en klik het deksel op de
behuizing.
F
S
ynchroniseer de afstandsbediening.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het synchroniseren van
de afstandsbediening .
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het
milieu. Lever lege batterijen in bij een
speciaal inzamelpunt.
2
Toegang tot de auto
Page 34 of 240

32
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het ver vangen van de batterij of in het geval
van een storing moet de afstandsbediening
gesynchroniseerd worden.
F
Z
et het contact af.
F
Z
et de sleutel in stand 2
(Contact).
F
D
ruk direct gedurende enkele seconden op
het gesloten hangslot.
F
Z
et het contact af en ver wijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Bagageruimte
Openen
F Ontgrendel de achterklep of de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de
knop en til de achterklep omhoog.
Sluiten
F Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde.
F
D
ruk indien nodig de achterklep omlaag
om deze volledig te sluiten.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
-
d
raaiende motor: dit lampje
gaat enkele seconden branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding,
-
ri
jdende auto (snelheid hoger dan
10
km/h): dit lampje gaat enkele
seconden branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding. Als de achterklep moeilijk opent of sluit,
laat hem dan zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats om te
voorkomen dat het probleem verergert en
de achterklep dichtvalt en daardoor letsel
veroorzaakt.
Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing in
de centrale vergrendeling de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F
V
erplaats de nok naar links.
Toegang tot de auto
Page 35 of 240

33
Als de centrale vergrendeling niet werkt,
moet de accu worden losgekoppeld om de
achterklep te kunnen vergrendelen zodat
de auto volledig is vergrendeld.
Alarm
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak
en diefstal. De volgende beveiligingsfuncties
worden door het systeem uitgevoerd:
-
O
mtrekbeveiliging: Het systeem
controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een portier,
de achterklep of de motorkap probeert te
openen.
-
I
nterieurbeveiliging: Dit systeem treedt in
werking als er bewegingen in het interieur
worden waargenomen. Het alarm gaat af
als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of
iemand de auto binnendringt of als iets of
iemand in de auto beweegt. Zelfbeveiligingsfunctie:
dit systeem
treedt in werking als iemand probeert het
alarm te saboteren. Het alarm gaat af als
iemand probeert de accu, de knop of de
kabels van de sirene uit te schakelen of te
beschadigen.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats voor alle
werkzaamheden aan het alarm.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
De omtrekbeveiliging wordt na 5
seconden
geactiveerd en de interieurbeveiliging na
45
seconden. F
V
ergrendel de auto of schakel
de super vergrendeling in met de
afstandsbediening.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, gaat
het lampje van de toets één keer per seconde
knipperen en gaan de richtingaanwijzers
ongeveer 2
seconden branden. Indien bijvoorbeeld een portier of de
achterklep niet goed is gesloten, wordt
de auto niet vergrendeld, maar worden
de omtrek- en interieurbeveiliging na
45
seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld; het lampje
van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen
gedurende ongeveer 2
seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30 seconden niet
een van de portieren of de achterklep wordt
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30
seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de beveiligingsfuncties uitgeschakeld.
2
Toegang tot de auto
Page 36 of 240

34
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te
voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
-
e
en huisdier in de auto wordt
achtergelaten;
-
e
en ruit op een kier blijft staan;
-
d
e auto wordt gewassen;
-
e
en wiel wordt ver wisseld;
-
d
e auto wordt gesleept;
-
d
e auto wordt ver voerd per schip.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op deze knop
tot het verklikkerlampje blijft
branden.
F
V
erlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het lampje knippert één keer per
seconde.
Inschakelen van de interieurbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening.
F
S
chakel het alarmsysteem op de
gebruikelijke wijze in.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen:
F O ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F
O
pen het portier; het alarm gaat af.
F
Z
et het contact aan, het alarm stopt. Het
lampje van de knop gaat uit.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
in de knop blijft branden, duidt dit op een
storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure elke keer na
het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Elektrisch bedienbare
ruiten
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten. 1.
Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter.
4. Linksachter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare
ruiten achter.
Toegang tot de auto
Page 37 of 240

35
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog tot 45 seconden na het afzetten van
het contact worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Druk om de normale werking te herstellen op
de schakelaar om de ruit volledig te openen
en trek vervolgens de schakelaar onmiddellijk
omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering van de
ruitbediening achter
Ter bevestiging gaat het rode lampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters omhoog gaan. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is,
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets
tussen de ruit en de sponning bekneld raakt,
moet de ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen,
op schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
2
Toegang tot de auto
Page 38 of 240

36
PEUGEOT i-Cockpit
Controleer, zodra deze afstellingen zijn
uitgevoerd, of u goed zicht hebt op het
"head-up" instrumentenpaneel boven het
kleine stuurwiel.
Stuurwielverstelling
Deze afstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Spiegels
Buitenspiegels
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de spiegels zo
zijn afgesteld dat de dode hoek zo klein mogelijk is.
Handmatig verstellen
F Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel goed af te stellen.
Inklappen
F
K
lap de buitenspiegels na het parkeren in
om beschadiging te voorkomen.
F
K
lap de buitenspiegels voordat u gaat rijden
weer uit.
De buitenspiegels hebben geen automatische
ontwaseming.
F
Trek
bij stilstaande auto aan de hendel om
het stuurwiel te ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F
D
ruk de hendel goed vast om het stuur wiel
te vergrendelen.
Stel voordat u
gaat rijden uw zitpositie af in de
volgende volgorde om de ergonomie van de
PEUGEOT i- Cockpit optimaal te benutten:
-
d
e hoogte van de hoofdsteun,
-
d
e hoek van de rugleuning,
-
d
e hoogte van de zitting van de stoel,
-
d
e positie in lengterichting van de stoel,
-
d
e diepte en ver volgens de hoogte van het
stuurwiel,
-
d
e binnenspiegel en de buitenspiegels.
Ergonomie en comfort
Page 39 of 240

37
Elektrisch verstellen
F Beweeg schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te
selecteren.
F
D
uw knop B in een van de vier richtingen
om de spiegel af te stellen.
F
Ze
t schakelaar A weer in de middenstand.
Inklappen/uitklappen
Vergrendel de auto met de afstandsbediening
of met de sleutel; de spiegels worden ingeklapt.
Ontgrendel de auto met de afstandsbediening
of met de sleutel; de spiegels worden
uitgeklapt.
F
T
rek, als het contact is aangezet,
schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels in te klappen.
F
T
rek de schakelaar nogmaals naar achteren
om de buitenspiegels uit te klappen.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van schakelaar A , worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek in dat
geval nogmaals schakelaar A naar achteren.
De waargenomen objecten in de buitenspiegels
lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.
Houd hier rekening mee bij het inschatten van
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels
met de afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u
uw auto in een
automatische autowasstraat laat wassen.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder onder vindt van bijvoorbeeld de zon
en van de koplampen van achteropkomend
verkeer.
Handbediend model
Verstellen
F S tel de spiegel af zoals deze in de dagstand
staat. Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
" Elektrochromatische " binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
3
Ergonomie en comfort
Page 40 of 240

38
Hoek van de rugleuning
F Duw de hendel naar achteren.
Hoofdsteunen
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.
F V er wijderen: druk op nok A en trek de hoofdsteun
omhoog.
F
A
anbrengen: steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen
van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F
L
ager zetten: druk gelijktijdig op nok A en op de
hoofdsteun.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de
hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding.
De hoofdsteun is correct afgesteld als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter
hoogte van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Vo or stoelen
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de stoel
als grote voor werpen op de vloer achter de
stoel zijn geplaatst.
Standaardstoelen
In lengterichting verstellen
F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in de gewenste stand.
Hoogteverstelling
F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand is bereikt.
Ergonomie en comfort