Page 89 of 240

87
Hill Start Assist
De Hill Start Assist zorgt er voor dat uw auto
ongeveer 2 seconden op zijn plaats wordt
gehouden als u
het rempedaal loslaat, zodat
u
de tijd heeft om uw voet naar het gaspedaal
te verplaatsen zonder dat de auto in beweging
komt.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto stil te
zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken. De Hill Start Assist werkt alleen als:
-
d
e auto volledig stil wordt gehouden met het
rempedaal ingetrapt,
-
a
an bepaalde hellingcondities is voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
de Hill Start Assist in werking is.
Trek de parkeerrem handmatig aan als
u
de auto moet verlaten ter wijl de motor
draait. Controleer dan of het lampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
lampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u
het rempedaal loslaat.
Bij een auto met automatische transmissie: als
stand D is geselecteerd. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als
u
het rempedaal loslaat.
Stop & Start
Dit systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-
stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u
weer verder wilt rijden. Het
starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
STOP- stand
Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en de motor wordt afgezet.
Auto met BlueHDi-dieselmotor en
handgeschakelde versnellingsbak :
-
Z
odra de auto tot stilstand komt of de snelheid
lager wordt dan 3
km/h (met 1.5 BlueHDi-motor).
-
V
ersnellingshendel in de neutraalstand en
koppelingspedaal niet ingetrapt.
6
Rijden
Page 90 of 240

88
Auto met PureTech-benzinemotor en
handgeschakelde versnellingsbak of
automatische transmissie:
-
Z
odra de auto tot stilstand komt of
de snelheid lager wordt dan 3
km/h
(handgeschakelde versnellingsbak en
afhankelijk van de uitvoering).
-
V
ersnellingshendel in de neutraalstand
en koppelingspedaal niet ingetrapt
(handgeschakelde versnellingsbak).
-
R
empedaal ingetrapt of selectiehendel in
stand N (automatische transmissie).
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- he t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
h
et draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dit niet toelaten.
Dit lampje knippert enkele seconden
en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal. Een teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject
is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u
het contact met de
sleutel aanzet, weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres is de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet beschikbaar.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging; deze
blijven normaal functioneren.Als u bij een auto met een handgeschakelde
v ersnellingsbak in de STOP-stand een versnelling
inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet
volledig intrapt, wordt er een melding weergegeven
met het verzoek het koppelingspedaal volledig in te
trappen om de motor opnieuw te starten.
S TA R T- s t a n d
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
gestart. Met een handgeschakelde versnellingsbak
:
-
K
oppelingspedaal ingetrapt.
Met een automatische transmissie:
-
S
electiehendel in stand D of M
.
-
R
empedaal niet ingetrapt.
of
-
S
electiehendel in stand N
.
-
R
empedaal niet ingetrapt.
-
V
ervolgens selectiehendel in stand D of M
.
of
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden: automatische
activering van de START-stand
Uit veiligheids- en comfortoverwegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning,
enz.) die vereisen dat de motor draait.
Dit lampje knippert enkele seconden
en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is gezet;
zet in dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Rijden
Page 91 of 240

89
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet in de STOP-stand, wordt
hij onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.Motorkap openen
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden
aan deze accu uitsluitend uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
F
U k
unt het systeem uit- of inschakelen door
op deze toets te drukken.
Het verklikkerlampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de toets ECO OFF
knipperen en vervolgens permanent branden.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de motor met
behulp van de sleutel.
6
Rijden
Page 92 of 240

90
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u
een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van het
reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning heeft
een nadelige invloed op het rijgedrag en de
remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden
(zware belading, hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie .
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10
km gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten opzichte
van de op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van dit lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van de
uitvoering, een melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende. of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Opnieuw initialiseren
Elke keer nadat u een of meer banden op
s panning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u
het systeem
resetten.
Controleer voordat u
het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen correcte meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u
een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
Rijden
Page 93 of 240

91
Zonder touchscreen
F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende ongeveer drie seconden op deze
knop en laat de knop ver volgens los; het resetten
wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Met touchscreen
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.
Het systeem kan worden gereset via
het menu Rijden/Auto.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Snelheidsbegrenzer
"LIMIT"
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de
bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Bedieningselementen op de stuurkolom
1.Selecteren/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
2. Verhogen van de ingestelde snelheid.
3. Verlagen van de ingestelde snelheid.
4.
Inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzer.
De snelheid kan worden ingesteld bij draaiende
motor, als de auto stilstaat of tijdens het rijden.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De bestuurder kan met het gaspedaal de
wagensnelheid verhogen. Als een zwaar punt
voelbaar is in het gaspedaal, is de ingestelde
snelheid bereikt.
Door het gaspedaal tot voorbij dit zware punt in
te trappen kan de ingestelde snelheid worden
overschreden.
Om de snelheidsbegrenzing te hervatten
laat u
het gaspedaal geleidelijk los en keert
u
terug naar een snelheid onder de ingestelde
snelheid.
Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden.
6
Rijden
Page 94 of 240

92
F Zet de rolknop in stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid
worden ingesteld zonder de begrenzer in te
schakelen.
Om de ingestelde snelheid te verhogen :
F
D
ruk op toets SET +.
SelecterenDruk de toets kort in om de snelheid met
1
km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verhogen.
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
F
D
ruk op toets SET -.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.
H oud de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van
5
km/h te verlagen.
Inschakelen/onderbreken
Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer
in te schakelen. Druk er nogmaals op om de
snelheidsbegrenzer te onderbreken.
Overschrijden van de
ingestelde snelheidslimiet
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt
de snelheid niet verhoogd, wel als het gaspedaal met
kracht dieper wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt .
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en
de ingestelde snelheid op het display gaat
knipperen in combinatie met een geluidssignaal.
Verminder om de snelheidsbegrenzer weer in te
schakelen uw snelheid tot deze lager is dan de
ingestelde snelheid.
Knipperen van de snelheid
De snelheid knippert:
-
a ls het gaspedaal tot voorbij het zware punt
wordt ingetrapt,
-
a
ls de snelheidsbegrenzer door het profiel
van de weg of tijdens een steile afdaling niet
kan voorkomen dat de snelheid toeneemt,
-
bij
krachtig accelereren.
Uitschakelen van het systeem
F Zet de rolknop in stand 0 of zet het contact
af om het systeem uit te schakelen.
De laatste ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Rijden
Page 95 of 240

93
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het display
worden in plaats daar van drie streepjes weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd er rekening mee dat door het profiel van de
weg of door snel accelereren de snelheid kan worden
overschreden en behoudt altijd de volledige controle
over de auto.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt
gehinderd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt en
goed op de vloer is bevestigd,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
2.Verhogen van de ingestelde waarde.
3. Verlagen van de ingestelde waarde.
4.
Stoppen/hervatten van de snelheidsregeling.
Met dit systeem kan de bestuurder bij normaal
doorstromend verkeer met een constante zelf
ingestelde snelheid rijden, behalve op steile hellingen.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem
te activeren moet de wagensnelheid hoger
zijn dan 40
km/h en moet minimaal de 4
e
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een automatische transmissie
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet, bij handmatig schakelen, de
Selecteren
wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet
m inimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet stand D zijn geselecteerd.
F
Z
et de rolknop in stand " CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Programmeren van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.
-
D
ruk op toets
SET – of SET + .
De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/geactiveerd
en deze snelheid wordt nu door de auto gehandhaafd.
6
Rijden
Page 96 of 240

94
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het is mogelijk door gas te geven tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
Onderbreken (OFF)
- Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in (afhankelijk van de uitvoering).
Bij uitvoeringen met de 1.2 PureTech 82- of
1 10 -motor (Euro 6.2), of de 1.5 BlueHDi-
motor (Euro 6.2), een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-systeem
wordt de snelheidsregelaar niet onderbroken
als het koppelingspedaal wordt ingetrapt, maar
blijft de regelaar na het schakelen werken.
Her vatten
F Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling is onderbroken.
Uw auto neemt de voor de onderbreking
ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook een nieuwe snelheid instellen met
de procedure "Opslaan van een snelheid".
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan op twee manieren
worden verhoogd .
Zonder het gaspedaal te bedienen
F Druk op toets SET + .
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
H oud de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van
5
km/h te verhogen.
Met behulp van het gaspedaal
F Overschrijd de ingestelde snelheid en accelereer tot de gewenste snelheid is bereikt.
F Druk op toets SET – of SET + .
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
F
D
ruk op toets SET - .
Rijden