Page 177 of 280
1.6 16V 105 pk MultiJet-versies (versie voor bepaalde markten)
A. Oliepeilstok / B. Motoroliedop/vulopening / C. Motorkoelvloeistof / D. Vloeistof ruitensproeiers/achterruitsproeier / E.
Remvloeistof / F. Accu
168F0Y0314C
175
Page 178 of 280
1.6 16V 120 pk MultiJet-versies
A. Oliepeilstok / B. Motoroliedop/vulopening / C. Motorkoelvloeistof / D. Vloeistof ruitensproeiers/achterruitsproeier / E.
Remvloeistof / F. Accu
169F0Y0413C
176
ONDERHOUD EN ZORG
Page 179 of 280

MOTOROLIE
152)70) 71)3)
Controleer of het oliepeil zich tussen het
MIN- en MAX-teken op de peilstok A
bevindt. Wanneer het olieniveau nabij of
onder het MIN-teken komt, moet olie
bijgevuld worden via de vulopening
B tot aan het MAX-teken.
Trek de oliepeilstok A naar buiten, maak
hem schoon met een niet-pluizende
doek en zet hem terug. Neem de
motoroliepeilstok weer uit en controleer
of het peil tussen het MIN- en
MAX-teken op de peilstok staat.
Uitsluitend 0.9 TwinAirTurbo-
versies
Draai de dop los, maak de peilstok
schoon met een niet pluizende doek,
breng de peilstok weer in en draai
de dop weer vast. Draai de dop weer
los en controleer of het peil zich tussen
het MIN- en MAX-teken op de peilstok
bevindt.OPMERKING Als het display op het
instrumentenpaneel op 0.9
TwinAirTurbo-versies de melding geeft
dat de motorolie moet worden bijgevuld
tot MAX, nadat de motorolie tot MAX
is bijgevuld, moet het Instellingenmenu
op het instrumentenpaneel worden
gebruikt om te bevestigen dat dit is
gebeurd (zie de paragraaf “Display” in
het hoofdstuk “Kennismaking met
het instrumentenpaneel”).
Motorolieverbruik: het maximale
motorolieverbruik is gewoonlijk 400
gram elke 1000 km. Tijdens de eerste
gebruiksperiode van het voertuig moet
het motorolieverbruik na de eerste 5000
- 6000 km als gestabiliseerd worden
beschouwd.
MOTORKOELVLOEISTOF
153)72)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop C los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
154) 155)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop D los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
BELANGRIJK De koplampsproeiers
zullen niet werken bij een laag
ruitensproeiervloeistofniveau, ook al
blijven de ruitensproeiers/
achterruitsproeier werken. Op bepaalde
versies zit er een referentiemarkering
op de peilstok. ALLEEN de voorruit/
achterruitwisser werkt met het niveau
onder deze referentie.
REMVLOEISTOF
156) 157)73)
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat. Maak, als het
vloeistofniveau te laag is, de
reservoirdop E los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
177
Page 180 of 280

VLOEISTOF VOOR
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK
4)
Het transmissievloeistofniveau mag
uitsluitend gecontroleerd worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
ACCU
158) 159) 160) 161)5)74)
Het elektrolyt van de accu hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water. Een periodieke controle bij het
Fiat Servicenetwerk is echter
noodzakelijk om de efficiëntie te
verifiëren.
BELANGRIJK Als de accu werd
losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden
geïnitialiseerd. Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
dit aan te geven. Draai voor deze
procedure het stuurwiel van het ene
uiteinde naar het andere terwijl op een
rechtlijnig traject van ongeveer honderd
meter wordt gereden.
BELANGRIJK Als het laadniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen.ONDERHOUD
AIRCONDITIONING
SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning
minstens eens per maand ongeveer
10 minuten in. Laat vóór het begin van
het zomerseizoen het systeem
controleren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
149)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
150)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Vergeet niet dat bij een
warme motor de ventilator onverwacht
kan inschakelen: gevaar voor letsel. Sjaals,
dassen of andere loszittende kleding
kunnen door de bewegende onderdelen
worden meegetrokken.
151)Wees voorzichtig bij het bijvullen en
meng nooit verschillende soorten
vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek
en het mengen ervan kan de auto ernstig
beschadigen.
152)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!153)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen door
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
154)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Herhaaldelijke
werking van het systeem zonder vloeistof
kan leiden tot schade aan of snelle
verslechtering van sommige
systeemcomponenten.
155)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.
156)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
157)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
158)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
178
ONDERHOUD EN ZORG
Page 181 of 280

159)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
160)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
161)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
69)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan de auto.
70)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
71)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
72)PARAFLU
UPantivriesvloeistof wordt
gebruikt in het motorkoelsysteem; gebruik
voor het bijvullen hetzelfde vloeistoftype
als het type dat al in het koelsysteem
zit. PARAFLU
UPmag niet met andere typen
antivriesvloeistoffen worden gemengd. Als
er toch bijgevuld is met een ongeschikt
product, start dan in geen geval de motor
en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.73)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
74)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig. Als men
na aanschaf van het voertuig accessoires
wil monteren (diefstalbeveiliging, mobiele
telefoon enz.), ga dan naar een werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk, die de meest
geschikte apparaten zal aanraden en zal
controleren of een accu met een grotere
capaciteit gemonteerd moet worden.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie
en de filters te laten vervangen door het
Fiat Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor het
milieu. Het wordt geadviseerd contact
op te nemen met het Fiat Servicenetwerk
om de olie te laten verversen.
5)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
162) 163)
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding van de accu te
ontkoppelen. Wanneer de elektrische
voeding weer op de accu wordt
aangesloten, controleer dan of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
179
Page 182 of 280

BELANGRIJK Controleer of de kabels
van de elektrische installatie correct zijn
aangesloten op de accu: de pluskabel
(+) op de plusklem en de minkabel
(-) op de minklem. De accuklemmen
zijn gemarkeerd met de symbolen plus
(+) en min (–), en zijn weergegeven
op het deksel van de accu. De
kabelklemmen moeten ook corrosievrij
zijn en stevig aan de klemmen
bevestigd worden. Als een acculader
van het "snelle" type wordt gebruikt
terwijl de accu in het is voertuig
gemonteerd, moeten eerst beide kabels
van de accu losgemaakt worden
alvorens de acculader aan te sluiten.
Gebruik geen "snellader" voor de
levering van startspanning.
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
VERSIES ZONDER
Start&Stop SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
VERSIES MET
Start&Stop SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak stekker A fig. 170 los (door op
knop B te drukken) van de sensor C
voor controle van de accutoestand
(gemonteerd op de minklem D van de
accu);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de pluspool (+) van
de accu;
sluit de minkabel (-) van de
acculader aan op de D-klem van de
minpool (-) van de accu;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen eerst de acculader uit
voordat deze wordt losgekoppeld van
de accu;
sluit de stekker A weer aan op de
sensor C van de accu.
BELANGRIJK
162)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
163)Probeer geen bevroren accu op te
laden; laat de accu eerst ontdooien om het
risico van een ontploffing te vermijden.
Als de accu bevroren is geweest, moet
door vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
170F0Y0153C
180
ONDERHOUD EN ZORG
Page 183 of 280

RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
164)75)
WISSERBLADEN
VOORRUIT VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
hef de wisserarm op, druk op het
lipje fig. 171 van de springveer en
verwijder het wisserblad van de arm;
monteer het nieuwe wisserblad door
het lipje in de speciale zitting op de
wisserarm te blokkeren;
laat de wisserarm voorzichtig op de
ruit zakken.WISSERBLAD
ACHTERRUIT
VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
til de afdekking A fig. 172 op, draai
de moer B los en verwijder de
wisserarm C;
plaats de nieuwe wisserarm op
correcte wijze, draai de moer B volledig
vast en breng de afdekking A omlaag.
SPROEIERS
Ruitensproeier
De sproeiers van de voorruit A fig. 173
kunnen niet versteld worden.Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit
(zie paragraaf “Controle van
vloeistofniveaus” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.
Achterruitsproeier
De sproeiers van de achterruit zijn niet
verstelbaar. De sproeier bevindt zich
boven de achterruit fig. 174.
BELANGRIJK
164)Rijden met versleten wisserbladen is
bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder
slechte weersomstandigheden daardoor
wordt beperkt.
171F0Y0114C
172F0Y0208C
173F0Y0209C
181
Page 184 of 280
BELANGRIJK
75)Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
DE AUTO
OPKRIKKEN
165)
76)
Als de auto opgeheven moet worden,
ga dan naar een Fiat dealer die is
uitgerust met een garagekrik of een
hefbrug.
BELANGRIJK
165)De auto mag alleen zijdelings worden
opgekrikt door de hefarmen van de
garagekrik of de brug te plaatsen in de
getoonde zones fig. 175en fig. 176 (om de
achterzijde op te tillen).
BELANGRIJK
76)Let bijzonder op bij het plaatsen van de
hefarmen van de brug of de garagekrik,
zodat eventueel aanwezige spoilers en
zijskirts niet beschadigd raken.
174F0Y0210C
175F0Y0266C
176F0Y0333C
182
ONDERHOUD EN ZORG